BAGDAD - Nog nooit is een land zo grondig met sancties aangepakt. Irak is sinds vijf jaar veranderd in een autarkisch Biosphere-experiment ter grootte van Frankrijk. Het land is officieel alleen bereikbaar via de achthonderd kilometer lange woestijnweg tussen Amman en Bagdad. Toch blijft iedereen vriendelijk en hartelijk en lijken bepaalde vormen van nationale begeestering niet kapot te krijgen, zoals iedere buitenlandse reiziger met verbazing moet vaststellen.
‘Iraq good? Iraqi good?’ klinkt het voortdurend uit de mond van elke taxichauffeur. Zij zijn met het bezit van een auto nog redelijk goed af. Maar hun Toyota Corolla model 1981 herinnert slechts aan de tijd dat Irak het Zweden van het Midden-Oosten werd genoemd.
Een ambtenaar met een academische graad verdient al jaren per maand zijn tweeduizend dinar, maar voor de oorlog waren die zesduizend dollar en nu nog geen vier dollar waard. De lagere klassen moeten leven van tussen de vijfhonderd en duizend dinar per maand. Het staatsrantsoen, dat in zeventig procent van de minimumbehoeften voorzag, is zojuist gehalveerd en de prijs van meel is de afgelopen vijf jaar gestegen tot het duizendvoudige: honderdvijftig dinar per kilo. Overal op straat zijn er bedelende kinderen. Een hoge ambtenaar zegt dat de sancties ‘Irak hebben veranderd in een derde…’ - ‘derde- wereldland’, wil hij zeggen, maar hij bedenkt zich en zegt: ‘een land waar de mensen beginnen te twijfelen aan de oprechte bedoelingen van de rest van de wereld’.
Wat Nederland betreft valt dat nog mee - als Nederlander kun je steevast rekenen op een enthousiast ‘Holland good! Holland good!’ Dat slaat vooral op Gullit, Rijkaard en Van Basten, maar hoe dan ook lijkt iedereen de twee marinefregatten vergeten die Nederland tijdens de vorige Golfcrisis naar Irak stuurde. In de volksmond deugen de Verenigde Staten, Bush en Clinton niet, maar Amerikaanse journalisten valt ook grote hartelijkheid ten deel.
ONDANKS HET MONTERE ‘Iraq good!’ benadert de werkelijkheid wel degelijk een ontwikkelingsland. Toch lijken de Irakezen niet bij de pakken neer te zitten. De media hameren voortdurend op de desastreuze gevolgen van de sancties, maar tegelijk wordt er voortdurend op gewezen hoe sterk Irak is en hoe het door de sancties aaleen maar sterker wordt. Het Iraakse gevoel van nationale eigenwaarde is groot. Niet geheel ten onrechte, maar wel overdreven versterkt door de media, voelt een moderne Irakees zich erfgenaam van een reeks eeuwenoude culturen - heel anders dan de buurlanden, die paar aangrenzende zandvlakten waar alleen wat herders rondliepen totdat het zand toevallig veel olie bleek te bedekken, zoals Koeweit en Saoedi-Arabie, al zeggen de Irakezen dat niet met zoveel woorden.
Over de ontzaglijke geldontwaarding wordt in de kranten en op televisie niet gesproken, evenmin als over de volgens sommigen aanzienlijke aantallen mensen die het land hebben verlaten om economische redenen. In veel opzichten doet men alsof er niets aan de hand is. De Engelstalige Baghdad Observer publiceert op de binnenpagina’s vrolijk artikelen over films die de Iraakse bioscopen voorlopig niet zullen bereiken en besprekingen van platen die voorlopig niet te koop zullen zijn. De berichtgeving is voor het overige redelijk divers en compleet, al ontbreekt elke vorm van debat over Iraakse politieke aangelegenheden. De televisie biedt een zelfde beeld: het journaal is qua buitenlandse berichtgeving tamelijk volledig, met uitgebreide bulletins over Noord-Ierland, Haiti en Bosnie, met opnamen die, het embargo omzeilend of misschien wel via Jordanie, van de grote networks worden betrokken. Wel krijgen de ongeregeldheden in de Gaza-strook veel extra aandacht, evenals de criminaliteit in Washington en de executie van Van Damme - onderwerpen die ongetwijfeld de decadentie van het Westen moeten benadrukken.
Het tv-spotje van een vis in een leeglopend aquarium verwijst naar de sancties. De vis spartelt nog even na en blijft dan bewegingloos liggen. Na dit beeld van het uitgeknepen Irak verschijnt dan het vignet van de Verenigde Naties. Maar voor de rest zijn er vooral veel spotjes die een ‘niets-aan-de-hand-Irak- goed-gevoel’ uitdragen: reclame voor kant-en- klaarmaaltijden, keukenapparatuur en autobanden, hoewel die goederen waarschijnlijk nauwelijks verkrijgbaar zijn. De auto’s en de straatbeelden zien er in de filmpjes aanzienlijk netter uit dan in de werkelijkheid, die vooral bestaat uit gedeukte auto’s en bergen afval. Het jongerenkanaal zendt intussen een onmiskenbaar van een Engels station overgenomen programma uit over nieuwe motorfietsen die niemand in Irak zou kunnen betalen, als ze al te krijgen zouden zijn.
MET HET BROOD mag het dan droevig zijn gesteld, Irak heeft wel zijn spelen: het Babylon Festival. Dat wordt jaarlijks onder het motto ‘Van Nebukadnezar tot Saddam Hoessein’ gehouden in de ruines van Babylon, honderd kilometer ten zuiden van Bagdad. Ook het Festival wekt de indruk dat veel gewoon doorgaat, al is het wel rustiger dan vorig jaar. Wellicht omdat er toen rellen waren, maar de mensen hebben ook wel wat anders aan hun hoofd dan vrolijke festivals. Bovendien gaan er geruchten dat het rommelt in het zuiden en dat er troepenbewegingen zijn (dat zou later blijken te kloppen, en wel aan de grens met Koeweit).
Niettemin is er een massaal popconcert in de immense openluchttroonzaal van Nebukadnezar, waar vijfduizend jongeren zijn samengedromd, voornamelijk jongens tussen de twaalf en twintig jaar. Het merendeel van hen moet van tamelijk ver zijn gekomen, de dichtstbijzijnde stad Hillah ligt op dertig kilometer afstand. De Iraakse popmuziek is een eigen mengsel van Arabische melodielijnen en elektronica, met een vergelijkbaar opzwepend effect als de Algerijnse rai-muziek. De sfeer werd op een gegeven moment wat voetbalwedstrijdachtig en volgens sommigen kon ik maar beter wegblijven uit de hoek waar zich ‘the mob’ bevond.
In de voormalige tempel voor de godin Ishtar werden meer verstilde concerten gegeven, zoals van Nasir Sjama, het nieuwe Iraakse fenomeen op de oorspronkelijk Arabische luit, de al-ud. Nasir Sjama is de gedoodverfde troonopvolger van Munir Basjir, ooit de nestor op het instrument, tevens hoofd van de afdeling muziek van het ministerie van Informatie en Cultuur en de directeur van het festival, maar die intussen in Hongarije woont. Sjama heeft overigens ook plannen om het land te verlaten, hij gaat doceren aan het conservatorium van Tunis.
In de paleiszaal werd westerse klassieke muziek gespeeld, zelfs muziek van de joodse componisten Mahler en Mendelssohn. Het festival had ooit een internationaal karakter, althans, het stond in het teken van de uitwisseling. In 1989 trad er bijvoorbeeld de Haagse Slagwerkgroep op. Dit jaar was Italie de enige Westeuropese vertegenwoordiger - maar Italie en Irak hebben dan ook onlangs allerhartelijkste afspraken gemaakt over handelscontracten voor na het opheffen van het embargo. Er valt meer af te lezen aan de festival-programmering over de handelsbetrekkingen met andere landen - de uitgebreide deelname van Rusland en Roemenie, en de aanwezigheid van vrijwel alle andere voormalige Sovjet-republieken: Moldavie, Wit-Rusland, Oekraine, Tsjetsjenie, Azerbajdzjan, Armenie, Kazachstan, Toerkmenistan en Oezbekistan.
DE MACABERSTE en tegelijkertijd indrukwekkendste confrontatie met westerse kunst in geadopteerde vorm was een prive-opvoering van Samuel Becketts toneelstuk Krapp’s Last Tape, ‘s nachts om twee uur in een hotelkamer op de tiende verdieping van het Mansour Hotel.
De woorden 'dromen’ en ‘hoop’ vallen voortdurend in gesprekken met studenten van de Bagdadse toneelacademie: de een wil een heel goed acteur worden, de ander heeft er alles voor over om filmregisseur te worden. Maar hun toekomstperspectieven zijn niet erg rooskleurig. Becketts stuk vinden ze allereerst een poetische tekst, maar het gaat ze ook om de gevoelens die ze herkennen in Becketts pessimisme.
De volgende ochtend nemen de studenten me mee naar de toneelschool, waar ze op dat moment Sartres Elektra-bewerking De vliegen repeteren. Het stuk is beroemd omdat Sartre er in slaagde het tijdens de Duitse bezetting in Parijs opgevoerd te krijgen, terwijl het in feite oproept tot verzet. Opvallend is de heftige, bijna geagiteerde toon van de acteurs en de streng gestileerde mise-en-scene, die bijna militaristisch aandoet. De denkwereld van deze intellectuele jongeren lijkt onafhankelijker, staat in elk geval ver af van het ‘Iraq good’-gevoel. Niettemin staart overal in het gebouw van de academie het portret van de president de bezoeker aan.
Op dezelfde tegenstelling stuit men als de nationale schrijvers en dichters ter sprake komen. Het land heeft een hoogstaande eigen literaire traditie en iedereen kent de Iraakse dichters, maar ook Egyptische schrijvers, zoals Naguib Mahfouz, en Amin Maalouf, de christelijk-Libanese schrijver die al jaren in Parijs woont en in het Frans schrijft. Een Iraaks gezegde wil dat ‘boeken in Egypte worden geschreven, in Libanon gedrukt en in Irak gelezen’. Maar er wordt inmiddels zelfs door ambtenaren van het ministerie van Informatie en Cultuur niet meer geheimzinnig over gedaan dat een aantal van de belangrijkste Iraakse schrijvers intussen, wellicht ook om economische redenen, is geemigreerd. Zoals de 92-jarige Mohammed Mehdy Al-Yawahiry, die sinds enige tijd in Jordanie woont.
EEN GROEP STUDENTEN die ik in de lounge van het hotel ontmoet, noemt de situatie in hun eigen land onomwonden een ‘hell’ wat betreft de toekomstperspectieven. De jongens hebben het vooruitzicht dat ze na hun studie in militaire dienst moeten en die kan wel acht jaar duren. Kortom, tenzij je in het leger iets met je vak kan doen, is de studie helemaal voor niks geweest. Bovendien verwachten zij weinig goeds van de bureaucratie en willekeur in het leger. Deze jongeren, die in de lounges en de bars van de grote hotels rondhangen, behoren overigens zonder meer tot de geprivilegieerde lagen van de bevolking - hun vaders en moeders zijn in de regel rechter, diplomaat, hoogleraar of ingenieur.
Maar ook onder deze jongeren kan het gebeuren dat iemand losbarst in een lofzang op de president. Adnan bijvoorbeeld, een 23-jarige student medicijnen, vertelt vol overtuiging dat hij volledig achter de president staat. Dat het een en ander niet klopt in Irak, is volgens hem niet de schuld van de president maar van de bureaucratie. De president heeft daar tot nog toe geen tijd voor gehad, omdat hij hogere zaken te doen had - de oorlog met Iran, de oorlog om Koeweit en nu de oorlog tegen de Verenigde Staten. Misschien vermoedde hij ergens in de lounge een verborgen microfoon, maar hoe dan ook kwam zijn verklaring er nogal overtuigd uit.
DE ENIGE TAK van de Iraakse samenleving die economisch goed gedijt, is de handel in zaken die op de een of andere manier niet helemaal kloppen. Ik had nu oliehandelaar kunnen zijn - of in de gevangenis kunnen zitten - als ik was ingegaan op de adviezen van een man die mij in een winkel aanklampte in de veronderstelling dat ik hier voor zaken was. Haarfijn kreeg ik uitgelegd hoe het hem lukt olie te exporteren via Iran. Olie kost in Irak 35 tot 45 dollar per ton. Die laat hij vanaf de havenstad Basra naar Iran vervoeren. Daar betaal je nog wat commissie om de lading van Iraanse papieren te voorzien en zo kan de olie naar de rest van de wereld, waar zij tweehonderd dollar per ton opbrengt. Het zou wel het mooiste zijn als ik tien schepen van vijfduizend ton kon regelen voor het transport Basra-Iran. Hij zwoer dat hij in ruil voor de olie levensmiddelen en medicijnen zou inkopen, conform de resoluties van de Veiligheidsraad. Maar het feit dat hij precies wist hoeveel een gloednieuwe Mercedes 300 kostte, een auto die officieel helemaal niet het land kan binnenkomen, doet vermoeden dat hij toch ook wel eens in andere goederen handelt. Bovendien had hij hartkleppen te koop, die, bij het huidige gebrek aan antibiotica en verdovingsmiddelen in Irak, tevergeefs liggen te wachten op een gebruiker.
IN HET PAS heropende Iraqui Museum is de directeur van de archeologische dienst, dr. Muayyad Said, juist bezig aan de hand van een catalogus van Christie’s de waarde van een Soemerisch kleitablet te bepalen, waarmee iemand aan de grens is betrapt. Hij vertelt dat sinds de regering voor diefstal en zwarte handel de islamitische straffen heeft ingesteld, op dit soort gevallen de doodstraf kan staan. Handafhakking kan al volgen bij een waarde van vijfduizend dinar - en dat heeft een archeologisch object in de Christie’s-catalogus al snel, aangezien de dinar nog maar 1/600 dollar waard is.
Tijdens een van de laatste dagen van mijn verblijf hoor ik een explosie, zo te horen vlakbij mijn hotel. Er gaat het gerucht dat er een bom is ontploft op de parkeerplaats van het nabijgelegen Meridien hotel.
Diezelfde dag verschijnen in de Baghdad Observer berichten over plannen van de president voor de bouw van de Grote Saddam Moskee op een vliegveld bij Bagdad. De moskee krijgt een vloeroppervlak van 200.000 vierkante meter, zal plaats bieden aan 100.000 mensen, wordt voorzien van de grootste koepel ter wereld en krijgt acht torens van tweehonderd meter hoog.
Business as usual in Iraq-good.