‘Nederland en erkennen, die hoop heb ik opgegeven, moet ik je zeggen’, begint De Nijs. ‘Nederland is niet een land, en dat zeg ik zonder bitterheid hoor, dat zijn helden op handen draagt. Ik sta niet hijgend op erkenning te wachten, maar het is wel gewoon een prettig gevoel.’
De Nijs maait al gesticulerend per ongeluk een vaas op tafel omver.
‘Toen ik die nummer-éénhit had, raakten ze er niet over uitgepraat. Terwijl er eigenlijk niets wezenlijk is veranderd in wat ik doe. Zo langzamerhand denk ik, ach, laat die erkenning maar zitten. De mensen die naar mijn concerten komen, weten dat ik me binnenstebuiten keer voor ze, dat is altijd de essentie geweest van mijn vak. Daardoor ben ik er nog steeds. Denk ik.’
Is het tegenwoordig niet veel moelijker om aan de bak te komen, met concurrenten als Marco Borsato en zo?
‘Ach, die hype die je om andere zangers wel ziet, heb ik eigenlijk nooit nagestreefd. Zo'n golf heb ik al vier keer meegemaakt in mijn carrière. Ik ga gewoon altijd door en iedere keer worden mijn albums weer goud. Zelf voel ik die verhoogde belangstelling voor het Nederlandstalige lied niet. Ik merk wel om me heen dat er een paar mensen ineens vreselijk succesvol zijn. Daar denk ik ook wel over na. Toen met Doe Maar was het ook zo. Je moet af en toe mensen hebben die de boel even een beetje aanzwengelen.
Waarom mensen van alles over mij denken? Omdat ik er al zo lang ben. Je móet een oordeel over mij hebben. Als je ziet wat ik allemaal heb gedaan, dan is dat best veel. Ik heb drie jaar cabaret gedaan, in de jaren zestig in twee musicals gestaan, en vijf jaar in Hamelen gespeeld. Ik hoor dan zo vaak, Hamelen vond ik wel mooi, of dat vond ik wel een mooi liedje. Dan denk ik tsja, het zij zo. Ik kan moeilijk voor mezelf op de barricades gaan staan.’
Toch heeft de zanger wel het idee dat er iets aan het veranderen is. Dat merkte hij vooral toen hij vorig jaar in Groentemans Plantage was, waar iedereen het toch leuk vond hem ‘in het echt’ te zien. Sardonisch glimlachend vertelt de Nijs dat Hanneke Groenteman hem vertelde dat ze kennissen heeft die al zijn albums hebben, maar ze alleen maar uit de kast halen als er geen visite is. ‘Daar moet ik alleen maar om lachen. Ik weet zelf dat ik mooie muziek maak, maar niet iedereen hoeft het mooi te vinden. Gelukkig is er ook nog zoiets als smaak.’
GELOVIG IS DE NIJS al vanaf zijn zevende, hoewel ‘de bladen’ er pas sinds kort over berichten. ‘Ik heb liever dat ze het daarover hebben dan over een of andere vermeende minnares. Mijn geloof is een constante in mijn leven en in mijn denken, in mijn filosofie over het zijn op deze aarde.’
Wat is dat dan voor filosofie?
‘Dat is niet echt het christelijke geloof zoals dat gedicteerd wordt door de kerken, maar ze omvat wel het geloof in God en in de historische figuur van Christus. Bidden is een ultieme vorm van concentreren, je zou het ook mediteren kunnen noemen. Voor mij is Christus op een bepaalde manier een idool, door wat ik van hem weet. De dialoog die ik dagelijks met hem heb is om mezelf te toetsen en om erachter te komen wat goed en wat niet goed is in dit leven. In mijn jeugd heb ik heel veel, haast obsessief in de bijbel gelezen. Dat is minder geworden. Maar mijn bidden is altijd deel van mijn denken geweest. En het is ook hulp vragen.’
Lachend bekent Rob dat hij niet echt antwoord krijgt: ‘Je hoort geen stem van: oké Rob, dat komt in orde. Maar het voldoet om kracht en inspiratie te krijgen. Ik ben afhankelijk van inspiratie op de bühne en ook bij dit interview. Ik neem alles serieus in dit vak.
Nee, ik ben geen lid van een kerk, maar ik wil de grens tussen goed en kwaad aftasten. Ik bedoel, voor de een is een verliefdheid naast het huwelijk een doodzonde, terwijl ik denk dat dat wel kan. Als een emotie of een gevoel eerlijk is, moet dat kunnen.’
Heeft dat geloof misschien te maken met een bepaalde fase in uw leven?
‘Nou, dan duurt die fase wel heel erg lang!’
Maar bent u er dan nu op een andere manier mee bezig dan vroeger?
‘Ja, toen ik jong was, was het bidden natuurlijk heel naïef. Zo van, o, alsjeblieft Lieve Heer, help me op de HBS te komen.’
Het toelatingsexamen voor de HBS was nogal zwaar, want De Nijs zat op een openluchtschool voor carapatiënten en andere kinderen met gezondheidsproblemen. ‘Maar toen het was gelukt, zat Christus geramd bij mij. Mijn ouders hebben nooit gezegd: jij moet naar de zondagsschool, dat deed ik allemaal vrijwillig.’
ROB DE NIJS is absoluut niet bang voor de dood. Die angst, zegt hij, is weggenomen door de religie. ‘Na de dood is er de absolute rust, niet zomaar rust, maar rust die je echt beleeft. Hoe je je dat verder moet voorstellen, tja, ik denk niet dat je dan op een wolkje zit met een harpje. Maar met dat gedeelte van het evangelie ben ik het minst bezig.
Vroeger kon je in de katholieke kerk “aflaten” verdienen. De grootste zondaar kon op die manier een plaatsje in de hemel verdienen. Dat vind ik zo hypocriet, daar geloof ik niet in.
Tuurlijk is het menselijk om bang voor de dood te zijn, maar als ik zelf ergens bang voor ben, is dat een te vroege of een pijnlijke dood. Dat lijkt me geen prettig iets, want ik ben niet iemand die graag lijdt. Toch heb ik een vrij hoge pijngrens, ik ben 55 en heb het nodige meegemaakt.’
Wat dan?
‘Nou ik heb wel eens met mijn arm door een raam geslagen, mijn archillespees is een keer doorgesneden geweest en ik heb een galblaasoperatie gehad.’
DE POLITIEK volgt De Nijs op gepaste afstand, hij is geen politiek beest. Jarenlang heeft hij D66 gestemd, maar op het moment behoort hij tot de zwevende kiezers. ‘Ik ben geneigd mijn stem te geven aan een groene partij, gewoon omdat dat zinvol is. Ze zijn ook niet meer zo obscuur als vroeger. Maar uiteindelijk zullen ze wel weer compromissen moeten sluiten, dat is altijd zo.
Ik heb zo mijn eigen ideeën over wat zou moeten en wat niet. Ik ben persoonlijk vrij links. Wat vluchtelingenproblematiek betreft vind ik dat mensen niet zo gemakkelijk en vaak uitgezet moeten worden als nu gebeurt. Als je dat tenminste links kunt noemen. Dat heeft ook te maken met het feit dat ik graag wil dat iedereen het goed heeft, ook de mensen die hier gedwongen naar toe komen. Ik vind absoluut niet dat Nederland vol is, dat is echte bullshit. Gelukkig krijgt Bolkestein wat dat betreft zijn zin niet.’
Janmaat vindt hij om te lachen. ‘Ik kan me niet voorstellen dat iemand hem nog serieus neemt. Ach, als je hem ziet, dan denk je toch: die vent is gek? In Nederland laten mensen zich niet zo snel in de luren leggen met holle kreten. Doordat ik muzikant ben, weet ik beter dan wie ook dat er geen verschil is tussen mensen, hun talenten, hun spiritualiteit, hun intelligentie. In de muziekwereld zie je ook praktisch geen vooroordelen onderling. Iedereen speelt met iedereen. Er is respect voor talent van anderen. In de hele kunstenaarswereld is dat zo, waarschijnlijk omdat iedereen die met kunst bezig is veel eerder de belachelijkheid van vooroordelen inziet.’
BESCHOUWT u zichzelf als een cultuurfenomeen?
‘Dat hangt er maar van af wat je onder cultuur verstaat. Ik vind de manier waarop ik muziek maak zo langzamerhand zeker wel een deel van de Nederlandse cultuur. Doordat ik al zo lang bezig ben, ben ik toch typisch voor de Nederlandstalige popmuziek geworden. Maar een fenomeen? Ik kan niet leven met een fenomeen, en ik heb mezelf constant om me heen.’
De Nijs heeft een niet-aflatende ruzie met de roddelpers, die volgens hem eerst iets opschrijft en vervolgens kijkt of ze misschien te ver is gegaan, en als dat zo is vervolgens afwacht of het slachtoffer het lef heeft om een advocaat in de arm te nemen. De Nijs: ‘Als ze ook maar iets schrijven wat me niet aanstaat, pak ik ze aan. Ze moeten weten waar de grens ligt. Ik had al een carrière voordat er überhaupt roddelbladen bestonden, en zij hebben mij meer nodig dan ik hen. Maar het wordt pas vervelend als ze leugens gaan schrijven, van die vervelende, kleffe, enge dingen. Als ik een interview aan hen geef, moet het minimaal voor de helft over mijn vak gaan. Ik heb geen zin in flauwekulverhalen. Maar ach, roddelen is kennelijk des mensen.’
Maar bevestigt u met die pincode-reclame waar u in speelt, niet juist die vooroordelen die er over u bestaan?
De zanger schudt heftig het kortgekapte hoofd. ‘Die pincode-reclame vond ik gewoon heel erg leuk. Dat is juist een knipoog naar de roddelpers. Het heeft diezelfde toon: wat doet Rob de Nijs op de A2? Dat is natuurlijk om te lachen, daarmee neem je ze op de hak.’
De Nijs leunt eindelijk ontspannen achterover: ‘Ja, ik hoop wel dat ik een moraal heb, maar ik ben geen moralist. Ik heb een duidelijk inzicht in goed en kwaad. Ik denk gewoon dat ik een aardig iemand ben die een goede kijk heeft op dingen. Ik wil ook graag aardig zijn. Ik vind het heel belangrijk om beleefd en respectvol te zijn, want dat bepaalt wat je terugkrijgt. Daarom is het ook belangrijk om iemand persoonlijk te ontmoeten. Ik word door de media vaak heel verkeerd voorgesteld.’
Zuchtend verhaalt De Nijs dat hij commentaar kreeg nadat hij in een interview van zijn belezenheid gewag had gemaakt. ‘Als ze ernaar vragen, vertel ik waar ik me mee bezighoud. Mag ik dat dan ook al niet meer? Want, wordt dan gezegd, de mensen die er het meest over praten, hebben vaak nooit iets gelezen. Nou, dan kan je wel door blijven gaan.’
Bent u onzeker?
Hij woelt met zijn hand door het haar en slaat zijn ogen neer. ‘Ik ben onzeker over dat wat ik zelf doe. Dat is af en toe om gek van te worden, maar het houdt je ook alert. Die onzekerheid overvalt me elke keer een half uur voordat ik op moet. Sommige mensen hebben er nooit last van. Tja, dan zie je die show en dan gebeurt er ook niets.’
Is er iets waar u zich voor schaamt?
‘Nee, ik schaam me nergens voor, ook niet voor Ritme van de regen. Ik ben heel kritisch over mijn eigen werk. Ik ben nog steeds in ontwikkeling. Eigenlijk zie ik niet graag oude dingen van mijzelf terug. Maar er is geen enkel vak waarin je zo sterk met je eigen verleden wordt geconfronteerd als in het mijne. Alles is gedocumenteerd. Vanaf mijn negentiende heeft iedereen alles van mij gezien. Sommige artiesten gaan daardoor naar de kloten. Ze kunnen het niet meer aan, weten niet meer wie ze zijn.’
De Nijs experimenteert veel, onder andere met house-muziek, waarvan hij vroeger gruwde. Nu heeft hij er bewondering voor. ‘Voor mijn single Banger hart heb ik samengewerkt met Sander Baas, een jongen die echt in het Amsterdamse clubcircuit zit. Ik zag opeens dat house helemaal niet zo oncreatief is als ik dacht, het gaat heel inventief met allerlei beats om. Sander vond het een geweldige eer om met mij te werken. Ik dacht dat hij me in de maling nam, maar hij meende het echt. Ik ben toch elke keer verbaasd dat mensen mijn muziek kennen van wie je dat helemaal niet verwacht. Louis Andriessen noemde mij ooit eens de Nederlandse Sinatra. Dan denk ik echt: hè, bedoel je mij?’