
Je ziet dingen die je nog nooit gezien hebt. Er is fenomenaal fris Indiaas textiel bijvoorbeeld, uit het Peabody Essex Museum bij Boston, waar het Rijks mee samenwerkt, maar er zijn ook voorwerpen die je al lang denkt te kennen en die hier opeens een volledig nieuwe aanwezigheid hebben gekregen. Veel van die stijlvolle zeventiende-eeuwse stillevens met fruit, vis en aardewerk blijken vol te zitten met oosters porselein; dat wíst je al, maar nu zie je die kommetjes en bierpullen als het ware voor het eerst, en dan staan de originelen er nog naast ook, in levenden lijve.
De tentoonstelling toont luxe-voorwerpen die voortkomen uit de culturele en commerciële interactie tussen de Nederlandse Republiek en Azië, dat wil zeggen Indonesië, China en Japan, maar ook Taiwan, de Filippijnen, India, Vietnam, Sri Lanka, Thailand, Myanmar, enzovoort, grofweg tussen 1580 en 1800, een periode die samenvalt met de opkomst, bloei en teloorgang van de Republiek. Op voorhand zou je misschien denken dat zo’n tentoonstelling vooral het resultaat is van de agressieve activiteiten van die voc, een geschiedenis van gehaaide handel met de haakbus in de hand, maar dat beeld wordt hier sterk bijgesteld. Om te beginnen meldt de catalogus nog maar eens dat het voornaamste bedrijf van de voc niet bestond uit het transporteren van goederen naar Europa, maar juist uit de handel in Oost-Azië zelf. Goederen uit Japan werden uitgevoerd naar India, artikelen uit Sri Lanka naar China, en dat gebeurde tien keer zo vaak als er reizen naar patria gingen.
De relatie met de meeste van die handelspartners was niet gelijkwaardig. De vertegenwoordigers van de voc moesten met de lokale sultans soebatten, slijmen en steekpenningen aan hen betalen; in Japan werd bijvoorbeeld een jaarlijks tribuut vereist, dat de voc-agent zelf naar de keizer moest brengen. In China werden de Nederlanders grotendeels buiten de deur gehouden, en als ze porselein konden kopen, dan werden ze nogal eens afgescheept met tweede keus. De beperkte toegang tot de markten dáár, de hoge kosten van het transport en de enorme vraag híer verklaren waarom er in de Nederlanden al heel vroeg werd geprobeerd de oosterse producten na te maken, dan wel zelf de technologie ervoor te ontwikkelen.
Wat de tentoonstelling ten slotte ook bereikt, althans bij mij, is het doen herleven van iets van de fantastische ervaring die het contact met dat oosterse cultuurgoed moet hebben betekend. Rijke Nederlanders, maar ook heel gewone, tooiden zich met Japanse kamerjassen, vulden hun huizen met porselein, bouwden complete kamers om tot Chinese fantasiepaleizen. De wanden van zalen zijn bedekt met kleurig behang, gemaakt naar aquarellen van Joost van Bleiswijk en Kiki van Eijk. Het werkt enthousiasmerend, innemend, bijna bedwelmend en het doet je eraan denken dat je eigenlijk liever dáár zou willen zijn, in het ‘stately pleasure dome’ van Kubla Khan, in Xanadu.
Azië > Amsterdam: Luxe in de Gouden Eeuw. Rijksmuseum Amsterdam, t/m 17 januari 2016; rijksmuseum.nl
Beeld: Pieter Claesz., Stilleven met kalkoenpastei, 1627. Foto Rijksmuseum Amsterdam.