De spreuk van deze week is lang. Ze luidt: «De revolutie, dacht mr. Frazer, is geen opium. De revolutie is een purgeermiddel; een extase die de tirannie alleen maar langer doet duren. Opiaten zijn voor daarvoor en daarna. Hij dacht goed na, een beetje te goed.» Er staat bij: Ernest Hemingway, Depressie in Amerika.
De jaaragenda van de Bibliothèque de la Pléiade is het sjiekste opschrijfboekje dat een lezer zich wensen kan, gebonden in hetzelfde leer waarin de banden van de reeks hun culturele zelfbewustzijn uitstralen. De agenda is de draagbare samen balling van deze kalme superioriteit, die de business-planner en Succes-agenda minzaam naast zich duldt. Toch deelt hij met die laatste de liefde voor de spreuk van de week, die in zijn banalere vorm geldt als het toonbeeld van driestuiverswijsheid.
Inzicht dat tot één zin is teruggebracht, verliest met zijn indikking de indringendheid die het daarmee dacht te winnen. Daarom verliezen aforisme-schrijvers (Nietzsche, Cioran, Larochefoucauld) hun zeggingskracht wanneer ze zich, te beknopt en haastig, tot de kern beperken. Taal heeft ruis nodig rondom haar leegte om te laten vermoeden welke kernachtigheid uiteindelijk aan het woord ontsnapt. Het lijkt dat de Pléiade dat begrepen heeft; daarom zijn haar citaten te lang voor spreuken. Meestal tenminste. Over drie weken wacht ons Claudels lapidaire dictum: «Iemand kan onrecht ook verdienen.»
Het had een plaats verdiend in het boek Tijdgeest van de fotograaf Geert Kooiman (uitg. Voetnoot): geen spreukenbundel en met zijn relatief kleine formaat ook niet echt een fotoboek, al komt het daarbij nog het meest in de buurt. De erin bijeengebrachte fotos tonen alleen maar voorwerpen, stom in hun vaak absurde verzameling en mise-en-scène. Het woord wordt hun gegeven in de korte citaten die erbij staan, maar uitdrukkelijk in deze volgorde. Het beeld intrigeert en plotseling wordt de spreuk van haar loerende platvloersheid ontdaan. Wat een waarheid als een koe leek, wordt de ironische echo van een stilleven dat even alledaags als hartverscheurend is: een klein drama van de simpelste dingen.
Een betonnen bushokje toont op een van Kooimans fotos zijn door merg en been gaande lelijkheid. Het moet ergens verloren in een plattelandsgebied staan: onverzorgd opgeschoten gras eromheen, slordige bomen in de verte, een verouderd model afvalbak ernaast. De blik blijft eraan hangen, dwaalt dan af naar het onderschrift: «Het leven is een voortdurend scheppen; dit betekent het voortbrengen van nieuwe, hogere vormen.» Was getekend: Tolstoj.
Wranger kan de ontmaskering van het historisch optimisme niet zijn. Plots vormt de spreuk een illustratie van zijn eigen domheid, dankzij het beeld dat primair blijft, nooit een plaatje wordt en voor het leeghoofdig woord daarom zo verwoestend is.
Niet altijd is Kooiman zo snijdend. Op een trottoir, Oost- of Midden-Europees, staat een leeg bierflesje, verweesd naast een afvoerpijp en de trede die toegang geeft tot een nog net zichtbare deur. Een klein treurspel, maar toch: «Het geheim van de kleine geneugten gaat het verstand te boven.» Dixit Vauvenargues: geen sarcasme maar een plotselinge ontroering.
Een keurige herenparaplu hangt aan een boomtak: Magritte is, net als Dali en Broothaers, bij Kooiman nooit ver weg. Niemand te zien. Onderschrift: «De vrouw huilt vóór de bruiloft, de man erna.» Kennelijk een Pools spreekwoord, van incorrecte levenswaarheid plots een tragedie geworden met een afwezig gezicht: waar is de man van de paraplu, waar hangt hij?
Het drama van Kooimans dingen rust in de zwijgende melancholie van de teloorgang die zij stuk voor stuk belichamen. Zij getuigen ervan voor en tegenover de afwezigen die haar zouden moeten voelen: geen mens is op zijn fotos nog te zien. Een zomerhoed ligt ergens verloren op het strand. Afdrukken van naakte voeten lopen naar de vloedlijn. Een spreuk geworden Freud commentarieert: «De veronderstelling dat de mens gelukkig zou zijn, is niet in het scheppingsplan begrepen.»