Er moet een moment geweest zijn waarop woord en beeld in de roman uit elkaar zijn gegaan. Illustraties tref je in zichzelf respecterende literatuur nauwelijks meer aan, hoewel uitgeverij Menken Kasander & Wigman ieder deel van haar Pérez-Galdósreeks inleidt met een passend plaatje bij het praatje. Het geeft de boeken het negentiende-eeuwse cachet dat ze verdienen, want Pérez Galdós was de Spaanse bekroner van de toenmalige roman- en feuilletonliteratuur.
Ook Dickens was zonder de tekeningen van Phiz nauwelijks denkbaar, en in diezelfde tijd etste Gustave Doré honderden illustraties bij oudere meesterwerken, die door Atheneum-Polak & Van Gennep in hun oogverblindende Gouden Reeks nu in luister worden hersteld. Dickens schreef zijn romans als vervolgverhalen in de bloeiende dagbladen van zijn tijd, die de letterbrij op de paginas bestreden met een verplicht percentage «beeld». Dorés etsen waren bestemd voor de mooie boeken die de burgerij in de kast wilde hebben, herinnerend aan de adel van de geïllumineerde folianten.
Ergens rond de eeuwwisseling moet het tussen beeld en tekst zijn misgegaan. Sindsdien komen tekenaars er alleen nog aan te pas in bibliofiele uitgaven, die meer bedoeld zijn om te worden bekeken dan om te worden gelezen. Zelfs uit kinderboeken worden vanaf een jaar of acht de illustraties geweerd alsof ze iets onbehoorlijks waren. Als de literatuur het oog al mag bekoren, dan uitsluitend op de protestantse wijze van het sola scriptura. Het zintuig dat de tekst tot zich neemt, moet dat doen op ascetische wijze. Het ziet de tekens die het moet ontcijferen, maar mag nauwelijks meer kijken naar hun zinnelijke gestalte, laat staan naar een illustratie die ze zou begeleiden.
Misschien loopt er een rechte, maar geheime lijn van het eerste der Tien Geboden naar het beeldverbod in het huidige boek. God was de zuivere, onafbeeldbare geest en zijn genade daalde direct in in het menselijk gemoed, zonder de materiële bemiddeling van kerk of sacramenten. En toen het kunstwerk het heilige eenmaal had vervangen, ging het met de literatuur niet anders. Het woord mag nauwelijks nog vlees of materie worden. Het slaat alleen noodgedwongen neer in letters en papier om via het oog direct weer geest te worden. Als een schrijver net als andere kunstenaars al een vormgever is, dan bewerkt hij slechts spirituele materie. Hij is geen kalligraaf, maar de beeldhouwer van ideële volzinnen.
Daarnaast kunnen illustraties alleen maar afgoden zijn. Voor de hedendaagse literatuur zijn ze heidense beeltenissen die de geest afhouden van zijn roeping: de verbeelding te volgen die het woord bij hem in gang zet. De illustratie dringt, net als de verfilming, andermans beeldfantasie op aan de vrijheid van de lezer, die het nieuwe Eerste Gebod geworden is. Verdacht in haar wulpse materialiteit verleidt ze hem alleen maar om zijn verbeeldingskracht door de hare te vervangen en hem zo te beknotten in zijn autonomie.
Zo werd het literaire kunstwerk van iedere fysieke gestalte ontdaan. In welk lettertype een Shakespeare-sonnet ook gezet mag zijn, zo leert de kunstfilosofie, het werk is daarvan onafhankelijk. Zelfs wanneer het wordt voorgelezen, gaat het nog om hetzelfde sonnet, dat bestaat in de woorden die wij denken, niet in de letters die wij zien. De wijsbegeerte was, als loutere denkdiscipline, van die ontmaterialisering al veel langer overtuigd. Een geïllus treerd filosofieboek is sinds Gutenberg zelden van de persen gekomen.
Maar er lijkt een kentering te komen in deze ascetische leestheologie. Niet bij toeval waren twee van de beste boeken die het afgelopen jaar zijn verschenen rijk geïllustreerd. Sebalds roman Austerlitz (De Bezige Bij) vertelt de zoektocht van een man naar zijn verleden en laat het oog tegelijkertijd zijn eigen, grotendeels architectonische, odyssee maken. En Peter Sloterdijks filosofische zwerftocht Sferen (Boom), een familie-epos van de hele mensheid, vertelt een parallel-beeldenverhaal waarop de lezer niet uitgekeken raakt.
Zo tekent zich in de roman en de filosofie een kleine katholieke revolte af: niet wat hun inhoud maar wat hun vorm en presentie betreft. De literatuurwetenschap moet zich misschien op een sacramentele wending voorbereiden. De genade van het woord is niet langer genoeg; het moet opnieuw via de zintuigen worden bediend. Beeldcultuur is een late contrareformatie.