General Idea, P is for Poodle, 1983/89 © General Idea Archives, Berlijn

Drie enorme medicijncapsules liggen onder aan de trap van het Stedelijk te glimmen. Bij het neerdalen naar de kelder lijkt het even of de ruimte is veranderd in een showroom, maar de pillen zijn een kunstwerk van General Idea, ze vormen de entree van de overzichtstentoonstelling van het Canadese kunstcollectief. Aan het begin waren er meerdere deelnemers, maar tussen 1970 en 1994 bestond General Idea uit het drietal AA Bronson, Jorge Zontal en Felix Partz. Alleen Bronson leeft nog, de andere twee overleden in 1994 kort na elkaar aan de gevolgen van aids. Het drietal probeerde het taboe op het gebruik van het woord aids te doorbreken en zette ook de medicijnen die Zontal en Partz moesten slikken daarbij in. Vandaar de drie pillen, een werk uit 1991 met de titel Green (Permanent) Placebo.

Maar bij General Idea is iets zelden enkel wat het lijkt. De hoofdkleur van deze capsules is inderdaad groen: een is voor de helft blauw, de ander voor de helft rood, en een is volledig groen. Er bestaan ook versies waarbij rood of blauw de hoofdkleur is. De kleuren rood, groen en blauw, ook aangebracht op de muren erachter, zijn als ‘RGB’ bekend als het palet waarmee lichtkleuren worden gemaakt. Rood, geel en blauw leren we vaak als de primaire kleuren van Johannes Itten en Piet Mondriaan, maar dat zijn de kleuren van de verf – of, technischer, van de reflectie-kleuren die ons oog waarneemt als dat oppervlak met daglicht wordt beschenen. De RGB-kleuren zijn de bouwstenen voor de kleuren op onze telefoon, ons televisie- en computerscherm, de reclame in het bushokje. Alle drie door elkaar gemengd ontstaat wit licht, zwart is de afwezigheid van alle drie. Rood, groen en blauw zijn de kleuren van de massamedia, en daarmee de kleuren van General Idea.

Het collectief maakte gedurende hun hele bestaan films, video’s en installaties waarbij ze de taal van de massamedia spraken, manipuleerden en belachelijk maakten. En de grens van copyrights en originele kunstwerken volledig wegvaagden. De RGB-pillen zijn dus ook een algemene introductie van al het werk van het collectief.

Niet eerder was er zo’n overzichtstentoonstelling van hun werk. Deze tentoonstelling is gemaakt samen met de National Gallery of Canada en was daar al te zien. AA Bronson schonk in 2018 het archief van General Idea aan het Stedelijk, het museum had al enkele werken in bezit en kocht toen ook het werk AIDS Wallpaper uit 1988 aan. Al in de jaren zeventig had het drietal banden met Nederland. Via de met hen bevriende kunstenaar Louwrien Wijers nodigde De Appel General Idea in 1979 uit voor een videoproject, in het kader van een pilot van een serie kunstenaarsprojecten. Het Stedelijk zorgde voor de opnamestudio en een tentoonstelling aan het eind van het project. ‘We raakten heel betrokken bij de lokale kunstwereld en ook bij de queer scene’, vertelt Bronson in de catalogus aan Beatrix Ruf, de oud-directeur die voor deze tentoonstelling als curator van het Stedelijk optrad.Een aantal mensen die ze in 1979 in Amsterdam ontmoetten, kreeg ook een rol in de film – Marina Abramovic, die op dat moment in Amsterdam woonde, speelde een terrorist. De Nederlandse omroep wilde het eindresultaat niet vertonen, ‘het leek te veel op televisie’, vertelt Bronson geamuseerd: ‘We did too good a job.’ In 1985 vertoonde de Nederlandse televisie in het kader van een videofestival bij De Appel wel de film Shut the Fuck Up, die nu ook in de tentoonstelling is te bekijken. Toch is de naam bij het grotere Nederlandse publiek niet blijven hangen.

Onterecht, zo blijkt nu, al lukt het in deze presentatie niet overal om de gelaagdheid van de werken te benadrukken. Het eerste deel van de tentoonstelling, die in het ‘lage’ deel van de benedenverdieping is te zien, maakt duidelijk dat de werken en performances van General Idea nog steeds fris en scherp zijn, en vaak nog grappig ook. De vele foto’s, tijdschriften, brieven, notities en door het collectief opgestelde persberichten reconstrueren kunstwerken die vaak vertrekken vanuit een simpel, laagdrempelig gegeven. Zo was er het Line Project in 1970, waarbij het collectief op de radio mensen opriep deel te nemen aan een performance. 75 mensen reageerden en kwamen naar het Rope-Holding-Event waarbij ze stukken touw vasthielden en zo een patroon vormden.

Ze beseften de betekenis die mannentrio’s in de populaire cultuur hadden, zoals Kwik, Kwek en Kwak

Een ander, collectief project heette Manipulating the Self en leidde ertoe dat talloze mensen zichzelf fotografeerden terwijl ze met hun arm over hun hoofd hun kin vasthielden. Niet alleen een absurdistische houding, ook een positie waarbij je jezelf aanraakt alsof je iemand anders bent – en dus tegelijk vasthoudt en vastgehouden wordt.

General Idea, INFE©TED Mondrian #2, 1994 © Peter Tijhuis

AA Bronson, Partz en Zontal (alle drie pseudoniemen) hadden elkaar ontmoet tijdens hun studie, Bronson en Zontal studeerden architectuur, Partz zat op de kunstacademie – basisinformatie die in de tentoonstelling ontbreekt. In Toronto trokken ze bij elkaar in. ‘We beseften toen nog niet dat we een kunstenaarscollectief waren, we woonden gewoon samen’, vertelde Bronson eerder in een interview.Hij verklaart daarin ook waarom ze besloten dergelijke ‘vluchtige’ kunst te maken: de Canadese regering onder leiding van Pierre Trudeau, de vader van Justin, had meerdere programma’s waarmee kunstenaars reisbeurzen konden krijgen, maar geld voor materiaal of transportkosten was er niet. Daarom waren mail-art (de projecten hierboven) en videokunst de meest voor de hand liggende vorm. Video en televisie waren snel geïntegreerd in Canada; de eerste grote massamediatheorie en het idee van de global village werd geschreven door Marshall McLuhan, een Canadese filosoof, en de kunstenaars van General Idea waren hier ook mee bekend.

In 1972 kwam er een subsidie waarmee lokale initiatieven werden gestimuleerd die een gemeenschappelijk doel hadden. Voor General Idea betekende de regeling het startschot voor het tijdschrift File, waarmee ze kunstenaars uit heel Canada met elkaar wilden verbinden. De titel en het logo waren een pastiche op Life, het bekende Amerikaanse tijdschrift met de fotoreportages – voor de Paris-issue heette het eenmalig Ifel.

Het tijdschrift, in de tentoonstelling uitgestald achter glas en dus helaas niet in te kijken, (in de catalogus wel uitgebreider behandeld), vormde een springplank richting de internationale kunstwereld. Bijvoorbeeld naar Andy Warhol, die een groot idool was voor het drietal. Nadat General Idea hem in 1973 ontmoet had, zorgden ze ervoor dat ze elk nieuw nummer van hun tijdschrift File persoonlijk kwamen brengen. In 1980 publiceerde het tijdschrift een interview van Louwrien Wijers met Warhol.

Het trio gebruikte homoseksualiteit op zo’n manier dat je niet wist of het serieus was

De zelfspot die de kunstenaars over zichzelf en de kunstwereld in het tijdschrift in beeld en tekst neerzette, viel in de smaak. Daarnaast speelde homoseksualiteit en queerness een belangrijke rol in hun werk. Het was, zo vertelt AA Bronson, op dat moment een groot taboe om er als kunstenaar in Canada openlijk voor uit te komen dat je homo was. Ze gebruikten het daarom op zo’n manier dat je niet wist of het serieus was.

Het drietal had een complexe verhouding met het kunstenaarschap. Hun naam was een toevalstreffer, ‘General Idea’ hadden ze in juni 1970 boven aan een voorstel voor een tentoonstelling geschreven, maar toen ze eenmaal zo werden genoemd, was het goed. De mythe van het individuele genie konden ze zo vermijden. Wel hadden ze voor zichzelf besloten dat ze in 1984 zouden stoppen – het hebben van dergelijke meerjarenplannen was binnen de communewereld al tegendraads, en juist daarom iets waar dit collectief mee koketteerde. De jaren daaraan voorafgaand werkten ze intensief en onuitputtelijk aan de vormgeving van wat The 1984 Miss General Idea Pavilion zou moeten worden.

Het concept van hun vluchtige kunst – zoals in de mail-art, performances en video’s – kreeg zo een nieuwe draai: paviljoens bij biënnales zijn immers ook vluchtig, en de aanloop ernaartoe bestaat uit maquettes en props. In het Stedelijk is de overgang van de kleine documenten naar deze grotere ontwerpen nogal abrupt. De dure stalen wanden van Rem Koolhaas dienen net als in de vroegere vaste collectie-opstelling als tijdelijke muren, maar net als toen maakt het de ruimte krap.

Bijvoorbeeld de ruimte voor zelfportretten in de meest uiteenlopende vormen. De kunstenaars waren zich namelijk heel bewust van de betekenis die mannentrio’s in de populaire cultuur hebben of hadden – denk aan Kwik, Kwek en Kwak of de Drie Musketiers. In hun Three Men Series presenteerden ze zichzelf op foto’s als baby’s, pas gediplomeerden of poedels. Vooral die laatste rol viel in de smaak, en die zouden ze ook in andere vormen laten terugkomen. De vlaggen met poedels die ze in 1984 vanwege een tentoonstelling in Gent ontwierpen – en die nu in het Stedelijk hangen – veroorzaakten daar ophef omdat de chique witte poedel te veel leek op de bloeddorstige leeuw die op de traditionele Gentse vlag staat.

General Idea bleef ook na 1984, hun ‘einddatum’, bestaan. Wel verdween de luchtigheid die het drietal tot die tijd had, noodgedwongen in de tweede helft van de jaren tachtig. General Idea verhuisde in 1986 naar New York, waar op dat moment de aidsepidemie was uitgebroken. In 1987 maakten ze een eerste ontwerp voor wat je hun aids-logo zou kunnen noemen: geïnspireerd op het ‘Love’-teken van Robert Indiana uit 1964. Van dat werk had in de tentoonstelling trouwens best een afbeelding getoond mogen worden, want zoals General Idea in 1987 al ontdekte – na veel rechtszaken iets wijzer geworden – zit er op die afbeelding géén copyright.

Met dit ontwerp deden ze wat ze altijd al hadden gedaan: ze verspreidden het met het onderschrift ‘Imagevirus’ via de massamedia, op billboards, in advertenties en op een Amsterdamse tram. Het beeld moest zich op dezelfde manier verspreiden als het virus, maar dan, uiteraard, sneller en ook tot aan de wegkijkende politici. Het beeld van de drie-eenheid hielden ze vast totdat twee van de drie overleden nadat ze in 1990 seropositief waren getest. Als drie witte babyzeehondjes zitten ze weggedoken op de ijsschotsen – een metafoor voor de ontkenning van het bestaan van aids. Maar ook in de reproducties van de werken van Mondriaan, waarbij ze het geel vervingen door het groen, zodat het in RGB-kleuren de wereld over kon.

General Idea is nog tot 16 juli te zien in het Stedelijk Museum Amsterdam. De Engelstalige publicatie van 756 pagina’s kost zeventig euro