Wanneer ben je eigenlijk een goede opvoeder?
Als journalist heb ik veel functionarissen geïnterviewd voor wie ik bewondering had. Ik vroeg dan wel naar jeugd en ouders, en eigenlijk waren er maar weinigen die een gelukkige jeugd hadden gehad. Ze waren alleen door moeder opgevoed, of alleen door oma, hun jeugd had zich afgespeeld in een zwaar christelijke gemeente, of ze waren half verwaarloosd in een hippiecommune. Nooit had een kunstenaar een fijne jeugd gehad.
Ik sprak daar eens over met Ischa Meijer die echt een goede interviewer was. Hij zei tegen me: ‘Als iemand antwoordt: ik heb een gelukkige jeugd gehad, moet je de krant bellen en zeggen: het interview gaat niet door, hij is te oninteressant!’
Of hij het meende weet ik niet. Ik heb hem weleens teleurgesteld op de redactie aangetroffen. Hij wilde een interview maken, maar dat was mislukt. ‘Het ging niet’, zei hij. Toevallig kende ik de geïnterviewde ook. Die vertelde mij ook dat hij eigenlijk niet goed uit de voeten kon met Ischa’s vragen. Ischa is teruggegaan om toch het interview te maken. Maar een mooi psychologisch portret werd het niet. Ischa zei geïrriteerd: ‘Als er niks in zit komt er ook niks uit. Ik heb nog geadviseerd iets zinvols te verzinnen, maar dat deed hij niet.’
Regelmatig ging ik naar Ischa kijken als hij zijn radioprogramma maakte bij Eik en Linde. Ik merkte toen iets waarin hij zich onderscheidde van andere interviewers en ook van mij. Dat was zijn persoonlijkheid en vrijheid. Het kon hem allemaal niks schelen. Als hem iets beviel, zei hij dat, vaak op ironische toon: ‘Wat hebben we een diepgravend gesprek hè?’ Hij was werkelijk onafhankelijk.
Ook ik maakte mee dat hij mij vroeg na afloop van een uitzending: ‘Hoe vond je mij?’ Natuurlijk vond ik hem heel goed. Ik vertelde hem dat wat ik aan hem en Theo van Gogh bewonderde de vrijheid was, het onafhankelijke, het vrijmoedige. ‘Dat durf ik niet te zijn’, zei ik.
‘Strenge Indische vader, moeder die te veel van je hield, beleefdheid als afweerschild’, oordeelde Ischa.
Dat klopte, maar zoiets had ik ook in De Groene geschreven, dus zó’n knappe analyse was het ook weer niet.
Wat niet klopte, was dat mijn vader streng was. Hij eiste veel, maar het bleef bij het herhalen van imperatieven waaraan verder geen consequenties werden verbonden. ‘Ga op tijd naar bed! Doe je huiswerk! Doe aan sport!’ Het waren zinnen die ik wel hoorde, maar die geen enkel effect hadden, want ik weigerde wat hij gebood. Misschien was dat wel de reden dat ik mettertijd ontevreden was over mijn persoonlijkheid. Ik haatte mijn behaagzucht en bewonderingsdrift. Maar ook mijn daarmee gepaard gaande slijmerigheid en duikgedrag.
Helaas, ik had dat nu eenmaal. Als interviewer moest ik het hebben van daadwerkelijke interesse. Gedurende het vraaggesprek moest ik in feite fan van iemand zijn, anders kon ik het niet. In tegenstelling tot Theo en Ischa. Die konden de ander met ironie bekijken.
Omdat ik beter wilde worden, vroeg ik Ischa van alles over interviewen.
‘Ga! Naar! De! Psychiater!’ zei hij luid in Bodega Keyzer.
‘Je kan misschien wel bij Louis Tas terecht, of anders bij Freek Polak! Dat is mijn advies!’
Ik schudde mijn hoofd. Mijn ouders hadden slechte ervaringen met psychiaters. En ik ook. Ik had al bij de psychiater gelopen.
Ook aan mij vroeg Ischa op een keer hoe ik was opgevoed.
Onmiddellijk schoot ik bijna vol. Hij zag dat.
‘Ik ben heel goed opgevoed’, zei ik. Naar waarheid. Waarom ik volschoot, wist ik toen niet. Nu wel. Ik wilde mijn ouders niet verraden. Ze hadden opvoedkundig meer dan hun best gedaan. En niet zij, maar ik had gefaald. Falen had ik tot kunst verheven.
Ook toen ik zelf vader werd.