
Stel je voor dat het Hillary Clinton was geweest die vijf kinderen had bij drie verschillende mannen, die had opgeschept over alle ‘hot sex’ die ze in haar leven had genoten en die opdook in soft-pornovideo’s van Playboy. Stel je voor dat zij tijdens de voorverkiezingen had gesnoefd dat er ‘no problem’ was met de grootte van haar borsten. Stel je voor dat Hillary Clinton over een mannelijke concurrent had gezegd: ‘Look at that face! Would anyone vote for that’, of dat zij zichzelf had verdedigd, als een man haar had beschuldigd van ongewenste seksuele intimiteiten, met ‘He would not be my first choice, that I can tell you’. Stel je voor dat Hillary Clinton zes keer failliet was gegaan, zich tegen vrijhandel keerde terwijl ze shirts in Bangladesh, stropdassen in China en pakken in Mexico had laten maken, of dat haar stichting illegale campagnedonaties had gedaan aan een openbaar aanklager die een zaak rond haar in behandeling had.
Het zijn allemaal hypothetische stellingen die Nicholas Kristof opwerpt in een recente column in The New York Times onder een kop die eigenlijk al alles zegt: ‘If Hillary Clinton Groped Men’. In de eerste zin van zijn column stelt Kristof de vraag of er een dubbele norm heerst voor vrouwen in de politiek. De lange lijst stellingen, die in het geval van Donald Trump geenszins hypothetisch zijn, zou grappig zijn als hij niet het giftige seksisme zou weerspiegelen waar de Amerikaanse presidentsverkiezingen van doordrenkt zijn. Kristofs ironie van de omkering geeft, zoals vaker, vooral zicht op een bittere werkelijkheid.
Inmiddels is het ook een heus thema in de commentaren op het verkiezingscircus; de zinsnede ‘dubbele standaard’ duikt steeds vaker op in serieuze kranten, net als het woord ‘seksisme’. Het gaat dan over de onmiskenbare misogynie waar de Trump-rally’s van vergeven zijn. Kijk alleen al naar de leuke hebbedingetjes die er te koop zijn: T-shirts met teksten als ‘Life is a bitch: don’t vote for one’ of ‘Hillary sucks but not like Monica’; speldjes met ‘Don’t be a pussy, vote for Trump’ of met de afbeelding van een jongen die op het woord Hillary urineert; bumperstickers met de slogan ‘KFC Hillary Meal Deal: two fat thighs, two small breasts and a bunch of left wings’ of de woorden ‘Even Bill doesn’t want me’.
Het gaat over Donald Trump zelf, die er van begin af aan alles aan doet om het vuurtje van de misogyne weerzin tegen Clinton op te stoken. Hij noemde het ‘walgelijk’ toen ze tijdens haar campagne een keer het podium moest verlaten om naar de wc te gaan. Hij retweette de uitspraak ‘If Hillary can’t satisfy her husband what makes her think she can satisfy America?’ – al zei hij later natuurlijk van niets te weten. Hij maakte een enorm nummer van al dan niet maar vooral niet bewezen seksueel wangedrag van Bill Clinton en bestempelde Hillary als zijn medeplichtige daarbij, nee eigenlijk als de slechtste van de twee, want de verrader van de vrouwelijke slachtoffers. Steevast noemt hij haar ‘crooked Hillary’ en laat hij zijn massabijeenkomsten ontaarden in een orgie van haat tegen haar, met als vaste apotheose het en masse gescandeerde ‘Lock her up!’
Maar het gaat ook over subtieler, zelfs onbewust seksisme. Daarbij wordt gewezen op haar stem, die schril wordt genoemd, en het verwijt dat ze schreeuwt, terwijl stemverheffing bij bijvoorbeeld Bernie Sanders voor gepassioneerdheid doorgaat. Er is Clinton voor de voeten geworpen dat ze te nors kijkt, te weinig glimlacht, er is commentaar op haar kleren en kapsel. En zelfs ook de steeds terugkerende verwijten dat ze niet eerlijk en authentiek is, worden in toenemende mate aan haar vrouw-zijn gekoppeld. Ze lijken keurig gender-neutraal, maar zijn dat niet.
Jay Newton-Small, journalist van Time Magazine en schrijver van Broad Influence: How Women are Changing the Way America Works geeft als voorbeeld van het subtiele seksisme dat we niet als zodanig erkennen het feit dat het van vrouwelijke politici bijna niet wordt geaccepteerd dat ze verheven, grote beloften doen. Die worden meteen op een sceptisch goudschaaltje gewogen, terwijl bij mannen het grootse gebaar veelal waardering oogst. Het is, aldus Newton-Small, de doorwerking van een oude dubbele standaard: ‘Mannen zijn de kerels die een motorfiets kopen en vrouwen zijn degenen die de hand op de knip houden. Het is een heel traditionele rol waar we vrouwen in duwen door van hen degenen te maken die “nee” zeggen, “we kunnen niet al deze leuke dingen doen”. Het maakt het daardoor heel moeilijk voor ze om inspirerend te zijn.’
Hetzelfde geldt volgens haar voor de likeability-factor die altijd opspeelt als vrouwen een hoog ambt proberen te verwerven. Van mannen wordt niet eens verwacht dat ze aardig zijn. En het probleem voor vrouwen met de sympathie-factor is dat die weer moeilijk te rijmen is met de imperatief dat ze laten zien dat ze ook tough zijn.
Seksisme, het heeft altijd iets pathetisch om erover te beginnen, iets sleets. Das war einmal, nu moeten vrouwen niet meer zeuren, zeker niet als ze wit en geprivilegieerd zijn; er zijn zo veel bevolkingsgroepen die met veel serieuzere achterstelling te kampen hebben. Klagen over seksisme wordt al snel gezien als verwende-meisjesgedrag, de attitude van de slechte verliezer. Je zult er Hillary Clinton ook niet over horen uitweiden, althans niet als het de weerstand tegen haarzelf betreft. Ze beseft maar al te goed dat ze dan onmiddellijk klinkt als het meisje dat al zo veel meeheeft en nu denkt dat ze ook nog recht heeft op het allerhoogste. Of er wordt meteen gemeesmuild dat ze de ‘vrouwenkaart’ speelt. Liever verbreedt ze de haat van Trump. Behalve op vrouwen richt hij zijn grofheden op zwarten, latino’s, moslims, immigranten, gehandicapten, op iedereen, haast zij zich meestal te zeggen.
Maar dat seksisme in haar geval een realiteit is, onderschrijven de cijfers die inmiddels allerwege worden aangehaald. Eind 2014 werd zij nog verkozen tot meest bewonderenswaardige vrouw van Amerika, een eer die haar zestien keer eerder te beurt was gevallen en waarmee ze Oprah Winfrey, Michelle Obama, Elizabeth Warren en Laura Bush voorbij streefde. Nu, anderhalf jaar later is ze de minst populaire presidentskandidaat ooit, op Donald Trump na. Maar liefst 55 procent van de Amerikanen heeft een ongunstig beeld van haar, 67 procent zegt haar niet te vertrouwen, en dat zijn niet alleen traditionele Republikeinen maar evengoed Democraten, juist de meest progressieve onder hen.
Nog merkwaardiger zijn de schommelingen in haar populariteit. Nate Silver, de superpeiler van Amerika, analyseerde haar populariteitscijfers vanaf begin jaren negentig tot nu. En wat blijkt? In 1992, toen ze als First Lady aantrad, en ze die rol aanvankelijk vol verve op zich nam, was ze geliefd. Dat veranderde in één klap toen ze zich, op verzoek van Bill, boog over een plan voor Universal Health Care. Ze was op het toppunt van haar populariteit tijdens de Monica Lewinsky-affaire, maar maakte weer een diepe duikeling toen ze zich verkiesbaar stelde voor de Senaat. Na haar verkiezing gingen de cijfers omhoog en stabiliseerden. De cijfers duikelden weer bij haar gooi naar het presidentschap in 2007. Hetzelfde op-en-neer was te zien toen ze tot Secretary of State werd benoemd. Kortom, Hillary werd gewaardeerd toen ze een conventionele First Lady was, toen ze leed als bedrogen echtgenote en toen ze Obama trouw diende (bij haar afscheid als minister van Buitenlandse Zaken had 69 procent van de Amerikanen een gunstig beeld van haar, ze was niet alleen de populairste politicus van de VS, maar ook de populairste Secretary of State sinds 1948). De opmerkelijke conclusie: er is geen correlatie tussen de waardering voor haar en de schandalen waar ze in verwikkeld was of haar karakter, die is er wel bij elke poging van haar een functie met macht te verwerven.
Het blijkt ook uit een Harvard-studie: als mannen macht zoeken, worden ze als competenter ervaren, als vrouwen proberen macht te verwerven kunnen ze ‘minachting, woede en/of walging’ tegemoet zien. Of zoals Sady Doyle in Quartz schreef: ‘Amerika houdt van vrouwen als Hillary – zo lang ze maar niet om een promotie vragen.’ Ze wijst op een pijnlijk mechanisme: we smeken Clinton zich verkiesbaar te stellen, en beschuldigen haar dan dat ze zich entitled voelt en denkt recht te hebben op de overwinning. Feministen noemen het ‘de Clinton-jojo’: een opzettelijk patroon van vernedering, waarbij we Clinton vragen een grote publieke uitdaging aan te gaan, om ons daarna meteen tegen haar te keren en met adembenemende misogynie om de oren te slaan.
Het is de Catch-22 van vrouwelijke ambitie: om te slagen moet een vrouw aardig gevonden worden, maar om aardig gevonden te worden moet ze verbergen dat ze geslaagd is. Het is iets wat niet alleen voor Hillary Clinton opgaat. Slate-journaliste Jamelle Bouie herinnerde eraan dat zelfs de progressieve heldin Elizabeth Warren als unlikeable werd gezien toen ze de senaatzetel voor Massachusetts probeerde te winnen. Opiniestukken in lokale kranten hekelden Warrens ‘ik weet alles beter’-stijl. ‘Ik vraag haar authentieker te zijn’, zei een Democratische commentator op de radio. ‘Ik zou willen dat ze als een mens klonk, en niet het script leest dat haar doet klinken als een boze, intimiderende schoolfrik.’
De media spelen hun eigen rol in de Clinton-jojo. Onderzoekers van de Kennedy School aan Harvard analyseerden de berichtgeving over de campagnes van de eerste helft van dit jaar van acht grote mainstream media, waaronder nieuwszender cbs, The New York Times en The Wall Street Journal, en vonden dat ze het meest kritisch waren over Clinton van álle kandidaten, de voorverkiezingen meegerekend. Ze was onderwerp van drie negatieve berichten op elk positief bericht. Trump kreeg accolades om iedere provocatie. ‘Terwijl de media-aandacht Trump hielp groeien’, concludeerden de onderzoekers, ‘hielp ze Clinton naar beneden te trekken.’ Nieuws over haar ideeën werd saai gevonden, daar werd dan ook nauwelijks over bericht.
Waar de media wel graag op doken: de schandalen en, vooral, de geur van schandaal. Elke Clinton-hater heeft het lijstje paraat: haar functie in de raad van bestuur van uitbuitersbedrijf Walmart; de dik betaalde speeches, onder meer voor Wallstreet; haar stem voor de oorlog in Irak; de doden die vielen bij de ambassade in Benghazi toen zij Secretary of State was; en meest recent natuurlijk het e-mailschandaal. Maar Michael Arnovitz stelt terecht in zijn vlammende Thinking About Hillary: A Plea for Reason, dat werd gepubliceerd op Medium, dat de beschuldigingen in de grote meerderheid van het anti-Hillary-commentaar functioneren als conclusies die voor zichzelf spreken. ‘Ze werpen je gewoon “de lijst” toe, een verzameling toevallige issues. (…) Maar dat is geen argument maar een toevallige verzameling van topics.’
Sinds de jaren negentig worden de Clintons, en Hillary meer dan Bill, achtervolgd door schandalen, aangejaagd door politieke vijanden en de media, resulterend in vele, vele uren openbare hoorzittingen die zij heeft moeten ondergaan. Tot nog toe zijn alle beschuldigingen van corruptie, nalatigheid en belangenconflicten tot zelfs moord nooit hardgemaakt. Het is veel rook en maar verdomd weinig vuur. Zeker, Hillary had soms zorgvuldiger met potentiële belangenverstrengeling om kunnen gaan – niet dat ze zich er bewijsbaar aan bezondigd heeft, maar de schijn ervan is al erg genoeg. Het punt is: ga bij politici graven en de geur van schandaal, hoe licht ook, doemt vaak op. Op Hillary is al decennialang een roedel speurneuzen gezet.

Zie met hoeveel hyperbolen het feit dat zij als Secretary of State haar werkmail gedeeltelijk van haar privé-mailadres verstuurde als grote schande wordt bestempeld. Trump bralde zelfs dat het het grootste politieke schandaal is sinds Watergate. Natuurlijk, zorgvuldig was het niet en Clinton heeft er ook haar excuses voor aangeboden. Maar het feit op zich was niet verboden en voorgangers zoals de Republikein Colin Powell gebruikten ook hun persoonlijke e-mailaccount. Powell kon die werkmails later niet eens overhandigen. The Economist formuleert het in een recent artikel over Clinton – een artikel waarin ze ook van seksisme spreken – mooi onderkoeld: ‘In de annalen van politieke misdaden zullen toekomstige historici niet lang stilstaan bij mevrouw Clintons e-mails. Maar ze zullen zich verwonderen over hoe een overdreven geloof in haar misdadigheid bijna de voorwaarden creëerde voor meneer Trump om het Witte Huis te grijpen.’
Ook hier weer, bij de schandalen, lijkt er sprake van een dubbele standaard. Vergelijk de ‘schandalen’ van Clinton met die van Trump – zijn lucratieve faillissementen, zijn weigering inzicht te geven in zijn belastingaangiften, de oplichterspraktijken van zijn Trump University, de uitbuiting van leveranciers, het gesjoemel van zijn Trump Foundation et cetera – en je vraagt je af waarom daar niet meer ophef over is. Newsweek onthulde deze week dat zijn bedrijven stelselmatig álle documentatie, waaronder e-mails, vernietigden, opdat ze niet kunnen opduiken in rechtszaken tegen hem. O ja, hij is een outsider, en dan luistert het allemaal niet zo nauw.
Aan vrouwen wordt een hogere norm gesteld, die van puurheid. In The Guardian schreef Jill Abramson een opiniestuk onder de titel ‘This may shock you: Hillary Clinton is fundamentally honest’. En Abramson kan het weten, als onderzoeksjournalist voor onder meer The New York Times besteedde ze door de jaren heen uren en uren aan de zogenaamde misstappen van Clinton, maar een spoor van corruptie heeft ze nooit kunnen vinden. Ze citeert Colin Diersing, leider van het Institute of Politics aan Harvard: ‘We verwachten puurheid van vrouwelijke kandidaten. Als ze zich gedragen als andere politici of als ze van positie veranderen, wordt dat gezien als oneerlijk.’
Puurheid – en als het allemaal niet zo wit is, dan slaat het om naar zwart. Het is of Saint Hillary of een she-devil; ze is een Lady Macbeth, die niet terugdeinst voor moord (volgens Trump heeft ze er meerdere op haar geweten), of Jeanne d’Arc, die onvermoeibaar dapper voortgaat in de strijd der seksen. Een favoriete klacht van de pundits is dat Hillary geen mens van vlees en bloed is, eerder een machine, een robot. Maar menselijkheid, dat wil zeggen een persoonlijkheid die complexer is dan goed of slecht, die misschien zelfs tegenstellingen in zich verenigt, wordt haar nauwelijks gegund. Dat werkt ze zelf in de hand, wordt dan onmiddellijk tegengeworpen – moet ze haar privacy maar niet zo krampachtig bewaken, moet ze maar vriendjes worden met de pers. Geen wonder dat ze heimelijk, zo niet onbetrouwbaar wordt gevonden. Maar wat is in dit geval de kip en wat het ei? De gereserveerdheid is een reactie op het schrille beeld dat de media vaak van haar schetsen; het schrille beeld mede het gevolg van terughoudendheid. Hoe dan ook staat ze te boek als de ‘most famous person that nobody knows’.
Al in 1996 publiceerde Henry Louis Gates in The New Yorker een groot verhaal onder de titel ‘Hating Hillary’. Daarin staat de beroemde zin: ‘Net als de paardenraces is het haten van Hillary één van die nationale tijdverdrijven geworden waarin de elite en de lumpen zich kunnen verenigen.’ Clinton heeft al bijna dertig jaar van agressie moeten doorstaan. Sterker, van jongs af aan weet ze wat het betekent grenzen te slechten. Ze is, zoals het heet, van de ‘Mozesgeneratie’ van de vrouwenbeweging. Ze werd geboren in 1947, haar volwassenwording liep parallel aan de tweede feministische golf, en als een Mozes doorkruiste ze woestijnen. Ze behoorde tot de eerste generatie meisjes die ongehinderd konden studeren, maar toen ze toelatingsexamen moest doen voor Yale werd haar wel door jongens toegesist dat ze hun plaats inpikte. Eén ging zelfs zo ver te zeggen dat als hij niet zou worden aangenomen en naar Vietnam moest en sneuvelde het haar schuld was.
Na haar huwelijk met Bill Clinton verhuisde ze in de jaren zeventig naar Arkansas, waar hij wilde opgaan voor het gouverneurschap. Als First Lady zag ze eruit als een studente – de dikke bril van een boekenwurm, nonchalant lang haar en hippiekleren – ze hield haar eigen achternaam Rodham, maakte carrière als advocate (ze was de eerste vrouw die in de board kwam van haar prestigieuze advocatenkantoor, net als later bij Walmart) en bezocht geen county fairs. Het kostte Bill zijn herverkiezing in 1980. In zijn stuk How Hillary became ‘Hillary’ in The New Yorker beschrijft Robert Draper hoe ze alles veranderde de volgende verkiezingen: haar kleding, ze ging make-up dragen, ze nam Bills achternaam aan. Bill won en voor Hillary begon het schaduwspel met het Amerikaanse publiek: ze koos een cosmetisch geruststellende persona voor zichzelf, maar probeerde zichzelf tegelijk zo min mogelijk te onthullen. Draper zegt het zo: ‘Hillary werd “Hillary” (…), een gezamenlijke creatie van haarzelf en haar politieke vijanden, een reflectie en een bron van onzekerheid en wantrouwen waarmee het publiek haar zo vaak zag.’
Toen Bill in 1991 campagne ging voeren voor het presidentschap was er weer het ‘Hillary-probleem’. In het begin zei hij nog naïef dat de kiezers met Hillary ‘two for the price of one’ zouden krijgen. Maar de kiezers wilden geen ‘Billary’, een modern koppel waarin de vrouw niet louter zorgend en ondersteunend was. Ze werd als te weinig family oriented bestempeld, als een gevaarlijke onafhankelijk vrouw die uit was op eigen macht. De spontane, ‘menselijke’ uitspraken die Hillary toen deed, achtervolgden haar nog jaren. Ze zei over de affaire van Bill met Gennifer Flowers toen die aan het licht kwam dat ze niet ‘some little woman standing by my man’ was, en later, over haar eigen carrière: ‘I could have stayed at home and baked cookies and had teas.’ De campagneburelen werden overstelpt met boze brieven en pakketten zelfgebakken koekjes. So much voor spontaniteit.
Hillary Clinton verscheen op het nationale toneel in 1991, precies het jaar waarin Susan Faludi Backlash: The Undeclared War Against American Women publiceerde. De portee van het vuistdikke boek was dat er vanaf eind jaren tachtig in de media een sterke reactie was op de verworvenheden van de vrouwenbeweging. In Amerika waren de kansen voor vrouwen toegenomen, maar de media lieten niet na te benadrukken dat het feminisme hen alleen maar ongelukkiger had gemaakt. Als ‘bewijs’ disten ze impressionistische verhalen op over toenemende onvruchtbaarheid, een mannentekort voor hoogopgeleide vrouwen, vrouwelijke burn-out en het desastreuze effect van kinderopvang. Symbolisch voor de backlash was de film Fatal Attraction, waarin Glenn Close een carrièrevrouw speelt die een brave family man na een avontuurtje begint te stalken en uiteindelijk met een groot vleesmes zijn huis binnendringt. Het mag nauwelijks verrassend heten dat Hillary met het personage van Close werd vergeleken.
Het gevolg van de backlash op Hillary: ze moest zich onderwerpen aan een koekjesbakwedstrijd met Barbara Bush (Hillary won, omdat haar recept low fat was), ze ging bibliotheken en kleine markten bezoeken en ze nam drie kledingadviseurs in de arm. Haar haar werd blonder en haar kleren werden pastelkleurig.
Toen ze zitting nam in de Senaat, in 2000, was haar eerste opdracht de beschuldigingen van dilettantisme en entitlement van zich af te werpen. Ze was veel meer dan de vrouw van, ze was een competente professional. Het kwam haar op nieuwe verwijten te staan. De vrouw die eerst als radicale feministe en gelijkhebberige wereldverbeteraar was weggezet, stond nu voor de vermaledijde status quo. Ze was overnight een Washington-insider geworden, en dat kostte haar vooral de kop bij links, dat haar corporate feminism hekelt – bijsluiter: corporate is, naast neoliberaal, zo ongeveer het ergste linkse verwijt dat je kan treffen. Lees bijvoorbeeld de onlangs verschenen artikelenbundel False Choices: The Faux Feminism of Hillary Rodham Clinton en al het kwaad van de laatste decennia wordt haar in de schoenen geschoven: de politiek van Bill, de buitenlandpolitiek van de VS, de kredietcrisis et cetera. Ook links lijkt van haar een grotere puurheid te verwachten dan van mannelijke politici.
Eerder dit jaar verscheen Man Enough? Donald Trump, Hillary Clinton and the Politics of Presidential Masculinity van Jackson Katz. Daarin zet hij uiteen dat mannelijkheid het hart vormt van Amerikaanse presidentsverkiezingen. Sterk leiderschap staat in de VS nog steeds synoniem met ‘echte’, witte mannelijkheid. Kiezers stemmen op het type man dat zij willen zien als hoogste baas, leider van de strijdkrachten en symbolisch hoofd van de natie. Vanaf 1972 hebben de Republikeinen mannelijkheid dan ook als campagnestrategie ingezet, door Democratische kandidaten daar impliciet op aan te vallen. Ze zouden ‘soft on crime’ zijn, en ‘weak on defense’. Het is een verhulde manier om te zeggen dat ze watjes zijn. En het heeft de Republikeinen de afgelopen decennia groot voordeel opgeleverd: ze weten hun kandidaten te presenteren als ferme, besluitvaardige leiders en vrouwelijkheid verdacht te maken. Er wordt nu op gewezen dat zeker de witte mannelijke kiezers niets van Clinton moeten weten en massaal op Trump stemmen. Dat is echter geen novum: ze stemmen al decennia overwegend Republikeins. Zoals Katz op de evergreen van Bill Clinton varieert: ‘It’s the masculinity, stupid.’
Het heeft bij de Republikeinen tot karikaturen van mannelijkheid geleid. George W. Bush was, aldus Katz, een nep-cowboy, die de attributen van Ronald Reagan, het laatste voorbeeld van geslaagde Republikeinse mannelijkheid, overnam – de cowboyhoed en -laarzen, de fotomomenten op zijn ranch – maar ondertussen betoonde hij zich een buitengewoon broddelende en incompetente president. En nu is er dan Donald Trump, die een ‘over-the-top-performance’ van ‘can-do witte masculiniteit’ opvoert. Hij verbeeldt met zijn botte borrelpraat de laatste stuiptrekking van de mannelijkheidsidealen van weleer.
De kandidatuur van Hillary Clinton is zo bezien een nationaal referendum over de vraag of Amerikanen werkelijk de gelijkheid tussen man en vrouw accepteren. Of ze zo ver zijn dat een vrouw het symbolische hoofd van de natie kan zijn. Als je Clintons loopbaan tot nog toe ziet als een voorbereiding op het presidentschap, dan is het onmiskenbaar dat ze genoeg trofeeën heeft verzameld van ‘masculiene’ autoriteit en hardheid – Katz ziet zelfs haar stem voor de Irak-oorlog in dat licht – maar dat dat onvermijdelijk ten koste gaat van wat over het algemeen als ‘vrouwelijkheid’ en ‘likeability’ wordt beschouwd.
Maar als je doordenkt op het boek van Katz en mannelijkheid en vrouwelijkheid als metaforen ziet, als een set van eigenschappen die zowel mannen als vrouwen kunnen bezitten, dan wordt het een stuk ingewikkelder. Hoezo is Trump ‘mannelijk’? Bij de geringste vorm van kritiek probeert hij zijn gelijk te halen als een onzeker pubermeisje dat tot in de vroege ochtend doortwittert. Zijn betogen zijn emotioneel, zo niet irrationeel. Mannelijke zelfbeheersing is bij hem ver te zoeken.
Zo bezien is Hillary Clinton de enige echte ‘mannelijke’ kandidaat. Discipline, doorzettingsvermogen, rationaliteit, een olifantenhuid: zij heeft het, niet hij. Natuurlijk, denken over mannelijkheid en vrouwelijkheid geeft ruim baan aan clichématige dichotomieën, maar als de Amerikaanse presidentsverkiezingen een mannelijkheidstest zijn, dan verdient Clinton het alleen al daarom om te winnen. Al haar positieve ‘vrouwelijke’ eigenschappen krijg je er dan nog gratis bij.