Knut Ekwall, Proposal, ca. 1880. Olie op paneel, 85 x 66 cm © Minneapolis Institute of Art

Ik herinner me hoe mijn docent Grieks op mijn middelbare school ooit Plato’s theorie over liefde tussen mannen en vrouwen uitlegde. In Symposium wordt de uiteenzetting overgelaten aan Aristophanes, die verklaart dat de prehistorische mens rond was, met zijn rug en lendenen als buitenschil en met twee gezichten die ieder een andere kant uit keken. Hij kon lopen, hij had de beschikking over alle ledematen die de mens vandaag ook heeft, maar kon ook rollen – of beter gezegd voortbewegen – in een soort uitzonderlijk rappe flikflak, met zijn handen en voeten uitgestrekt.

Deze mens was er in drie vormen: volledig vrouwelijk, volledig mannelijk, en gemengd – achtereenvolgens kinderen van de aarde, de zon, en de maan.

Omdat deze mens tamelijk machtig was en het zich aanmatigde voortdurend de goden uit te dagen besloot Zeus hem te straffen door hem in tweeën te klieven. De genezing deed Apollo: hun hoofden werden gedraaid zodat ze vooruit keken in de richting waar tot voor kort hun andere helft zat en de huid werd strakgetrokken en vastgeknoopt bij de navel. Vanaf dat moment was het het lot van de mens om de rest van zijn leven op zoek te zijn naar de andere helft, om opnieuw verenigd te worden. Als de wederhelft gevonden wordt, doceert Aristophanes, raken mensen vervuld van een diep en overweldigend verlangen om één te zijn met de ander – een verlangen dat dieper is dan alleen seks of genegenheid. De naam die men gaf aan dat verlangen naar herstel van de oorspronkelijke menselijke natuur is liefde.

Mijn docent had een talent voor humor en ik herinner me veel vrolijkheid over deze theorie. Pas wat later besefte ik dat het idee, losgeweekt van Aristophanes’ parabel, nog altijd de heersende (en meest invloedrijke) opvatting over liefde is. Liefde is de diepe, overweldigende en spirituele eenwording met de ander – sinds Plato gedefinieerd als een categorie die uitstijgt boven eenvoudige lust of seksuele begeerte. Het is een idee dat via Plato en de neoplatonisten in het christendom zijn intrede doet; dat niet wordt achtergelaten als de wereld na de achttiende eeuw seculariseert, maar een zo mogelijk nog intensere invulling krijgt in de Romantiek – een idee dat zozeer gemeenplaats is dat het schuilgaat achter alle clichés die overal elke dag worden herhaald over wederhelften, betere helften, en eigenlijk willekeurig welke andere doffe metafoor over de in liefde gevonden eenheid tussen mensen: potjes en dekseltjes en zo.

Dat seksueel verlangen en seks een essentiële rol spelen in de hereniging tussen de wederhelften begrepen de Grieken ook. De mythe van Aristophanes verhaalt over het droevige en wanhopige verlangen dat de gescheiden mensen tot wanhoop dreef, en dat ervoor zorgde dat ze alleen nog maar in elkaars armen wilden liggen, zonder daadwerkelijk weer één te worden. De meest ongelukkigen verhongerden, verteerd door onvervuld verlangen. Uit medelijden gaf Zeus ze geslachtsorganen, zodat ze toch – al was het tijdelijk – de hunkering naar eenheid konden bevredigen. Door seks, kortom, worden de helften weer even één. Het grote verlangen naar spirituele heelheid loopt via lichamelijke eenwording met elkaar.

De gedachte dat seks de ware toegang verschaft tot een vervuld bestaan is in ieder geval de leidende gedachte in het denken van de veelgelezen huis-tuin-en-keuken-conservatief Roger Scruton. De basis voor zijn opvattingen over liefde legde hij dertig jaar geleden in Sexual Desire: A Philosophical Investigation. Scruton sluit zich in essentie aan bij het idee dat het doel van seksueel verlangen en liefde is om weer te herenigen wat eerder gescheiden was.

Daar is veel voor te zeggen (de romantische idee over liefde is niet voor niets zo duurzaam) maar de filosofie van Scruton is aanzienlijk minder liefdevol dan die van Aristophanes. Het is Scrutons doel in Sexual Desire om seksueel verlangen te redden van (pseudo-)wetenschappelijke methodes, en dat verlangen in plaats daarvan te benaderen als een deel van de Lebenswelt – een begrip dat uitdrukt dat de wereld waarin mensen leven wordt gedefinieerd door de interacties van mensen met andere wezens en dingen die hun handelingen betekenis geven. De fysiologische kwaliteiten van de buurvrouw (mens, vrouw, één meter vijfenzeventig lang) zijn niet de feiten die ertoe doen als we onze band met haar proberen te beschrijven. Scruton probeert een zekere onbepaaldheid te redden van een al te steriele benadering van de grote vragen van het leven. Hij citeert Wittgenstein, die formuleerde dat ‘wat is gegeven zijn levensvormen’. Met Scrutons verdediging van filosofie als de weg naar een meer betekenisvolle discussie over seksueel verlangen (en liefde) opent hij de deur naar een categorie die hem van nature goed ligt: de mystiek die schuilt in het tastbare.

Het domein van seksuele ervaring – dat het spectrum beslaat van opwinding, verlangen tot liefde – blijft, stelt Scruton, grotendeels mysterieus voor ons. Maar dat betekent niet dat het daarmee ook gesloten moet blijven. De missie van Sexual Desire is er een met urgentie. Scruton ziet (niet verrassend) een grote ‘crisis in seksueel gedrag en seksuele moraal’ die om een filosofisch antwoord vraagt. Seksueel verlangen, besluit Scruton, is een menselijk artefact dat op talloze manieren kan worden vormgegeven – maar er zijn betere en slechtere manieren om dat verlangen in te bedden in een menselijke context. Dat maakt het probleem voor Scruton in de laatste analyse een politiek probleem: het gaat erom een antwoord te geven op de vraag welke instituties dat verlangen naar de platoonse heelheid (bereikt via ‘normale vormen’ van seks) op de juiste manier conditioneren.

Wie homo is, kan nooit bevredigd zijn in zijn diepe verlangen naar heelheid, en is dus minder mens

Zoals Martha Nussbaum opmerkte in haar bespreking van Sexual Desire: ‘Het doel van liefde kan alleen bereikt worden in een stabiele relatie die rust op morele goedkeuring [van de gemeenschap], waarin de partners hun doelen en strevingen delen. (…) Die vorm van liefde kan het best bereikt en onderhouden worden in het huwelijk; en dat is de institutie die gebaat is bij een conservatieve gemeenschap met een staatsreligie.’

Roger Scruton laat er geen twijfel over bestaan dat hij vindt dat over seksueel verlangen, seks en liefde in objectieve termen kan worden gesproken. Hij verwerpt de gedachte dat alle ervaring subjectief is en daarom ook alleen in subjectieve termen kan worden uitgedrukt; dat er, over seks en andere ervaringen, niets buiten het individuele standpunt is. Die zienswijze is niet zomaar een eigenschap van zijn kennistheoretische opvattingen, maar dient een doel. Seks, betoogt Scruton, is een van de dragende elementen van de samenleving, en in die zin dus een ervaring die het individu overstijgt – we hebben, in zekere zin, een morele plicht om op de juiste manier seks te hebben: de orde van de wereld hangt ervan af.

Gari Melchers, Marriage, 1893. Olie op canvas, 216 x 153 cm © Minneapolis Institute of Art

Scrutons vertoog – dat daarover geen misverstand bestaat – is ten diepste politiek. Hij neemt het op voor het heterohuwelijk, serveert homoseksualiteit af als een narcistisch gebrek aan nieuwsgierigheid naar dat wat fundamenteel anders is (de andere sekse) en verkondigt een stel grote waarheden over wat een vrouw ervaart op het moment dat ze een man in haar schoot ontvangt. De kern van de zaak lijkt te zijn, zoals zo vaak met conservatieve filosofie, dat Scruton er niet omheen kan om elke uitdaging aan de heteroseksuele en patriarchale norm te zien als een perversie van de gezonde toestand der dingen – met mogelijk zeer gevaarlijke consequenties voor menselijk geluk, voor de samenleving, voor het heil van de wereld.

Het probleem met homoseksualiteit is volgens Scruton dat seks draait om het waagstuk waarbij de ander, die fundamenteel anders en onkenbaar is (mysterieus!) wordt ontdekt, en dat homoseks in die zin alleen de verkenning is van datgene wat al bekend is. Wie homo is, kan – met andere woorden – nooit bevredigd zijn in zijn diepe verlangen naar heelheid, en is dus minder mens.

Want daar gaat het Scruton om: zonder de ander is dit bestaan slechts een half leven, gestuit in de bevrediging van wat het ten diepste verlangt. En omdat het leven uit pure noodzaak betekenisvol moet zijn (een leven zonder betekenis is een wachtkamer) en omdat die betekenis wordt vormgegeven door menselijke instituties, is er morele grond om homoseks te veroordelen als een ondermijning van het goede leven.

Zo barok als Scruton de heteroseksuele liefde beschrijft, merkt Nussbaum op, zo eendimensionaal en zonder enige interesse in de ervaring van homo’s slaat hij het seksuele verlangen naar iemand van hetzelfde geslacht plat als desinteresse.

Nussbaum stelt terecht dat achter het onvermogen van Scruton om iets overtuigends te zeggen over homoseksualiteit een fundamenteler onvermogen schuilgaat: een onvermogen om te zien dat menselijke ervaringen noodzakelijk heterodox zijn: ‘Scruton heeft elders over de fundamentele manieren waarop culturele en historische factoren menselijke waarden vormen geschreven. In dit boek, hoewel hij op een reeks voorbeelden uit allerlei tijdperken en plekken leunt, heeft hij opmerkelijk weinig nieuwsgierigheid voor de geschiedenis, in de manier waarop de verschillen die hij bespreekt verschillend worden gevormd door verschillende samenlevingen. En in het geval van één samenleving zou een schrijver, die zo toegewijd is aan individualiteit in al haar vormen, toch niet vergeten mogen hebben dat we te maken hebben met een complexe pluraliteit van individuele levens, niet met een eenvormige abstracte eenheid.’

Na de seks voelen vrouwen zich, stelt Scruton zonder een spoortje twijfel, extreem naakt, lichamelijk en goedkoop

De vraag, zegt Nussbaum, is waarom Scruton dit punt niet kan zien. ‘Ik ben ervan overtuigd dat we moeten aarzelen om mensen te veroordelen wier ervaring in verlangen anders is; en Scruton geeft nergens een reden om die aarzeling op te geven.’

Hoewel Scruton in zijn werk voortdurend de universalistische pretenties van de Verlichting en ‘links’ afwijst, verdedigt hij de geldigheid van één soort seksuele ervaring als poort naar de ware kerk. Het is een soort seculier katholicisme – zonder humor, maar zwaar van pretentie. Weg is de lichtheid van Aristophanes’ liefde tussen mensen die elkaar na lange scheiding weer hebben gevonden; het is Scruton bittere ernst. (Nussbaum merkt vroeg in haar recensie op dat het toch enigszins zorgwekkend is dat Scruton nergens in de vierhonderdplus pagina’s lijkt stil te staan bij het feit dat seks ook leuk is: ‘Scruton moet wat minder naar Parsifal en wat meer naar Billie Holiday luisteren.’)

Het werpt de vraag op welk motief er schuilgaat achter Sexual Desire. Dat Roger Scruton een moderne variant van Aristophanes’ liefde aanhangt is voldoende duidelijk – maar waar de laatste alle soorten liefde vierde, om het even of die homo- of heteroseksueel was, stelt de eerste dat alleen heteroseks toegang biedt tot de quasi-religieuze ervaring van eenwording met de ander. Maar om wiens verlossing gaat het eigenlijk? Zoals zo veel conservatieve auteurs kan Scruton niet de indruk wegnemen dat wat er daadwerkelijk op het spel staat de rechtvaardiging is van de eigen ervaring (wit, man, hetero) als moreel verheven – en daarmee de verdediging van het privilege dat erin besloten ligt.

De grote woorden over eenwording met de ander, over seksueel verlangen en liefde als de overwinning op de eenzaamheid waarin we worden geboren worden zo, bij nader inzien, een tamelijk egocentrische poging om zelf tot een soort verlossing te komen: de ander, zo lijkt het, is voor Scruton een instrument om een waarachtigere versie van zichzelf te worden – van het heteroseksuele zelf, welteverstaan: wat homo’s willen doet er niet toe. Vrouwen komen er ondertussen ook behoorlijk bekaaid af. Na de seks voelen ze zich, stelt Scruton zonder een spoortje twijfel, extreem naakt, lichamelijk en goedkoop – vandaar ook dat ze graag heel stil willen liggen in de armen van hun man, misschien wat pratend, tot dat nare gevoel verdwijnt.

Roger Scruton maakt vernuftig gebruik van romantische ideeën © Awakening / Getty Images

Wat bovendien opvalt is hoe weinig Scruton, ondanks zijn voortdurende nadruk op de uniciteit van de ander, werkelijk op lijkt te hebben met het idee van toewijding aan één individu. Hij gelooft in de ware, zo lijkt het, maar tegelijkertijd wekt hij de indruk dat de ware willekeurig wie kan zijn – dat wil zeggen: vrouwen zijn zowel uniek omdat ze het andere geslacht zijn, als volkomen inwisselbaar omdat ze over weinig eigen persoonlijkheid lijken te beschikken. In de wereld van Scruton is seksueel verlangen de bevrediging van een verlangen in onszelf door middel van de ander, minder dan voor of met de ander. Ook daar wijkt hij af van het idee van Aristophanes dat de andere helft één specifiek persoon is; Scruton abstraheert de andere helft tot een categorie die weliswaar in principe anders is, maar in de praktijk verbazingwekkend homogeen.

Vrouwen hebben mannen nodig, stelt Scruton, en door die opdracht in een toegewijde relatie ridderlijk op zich te nemen worden mannen meer mens. De mannen van Scruton hebben een vrouw nodig omdat het ze verzoent met de wereld – niet de wereld zoals die zou kunnen zijn, dat is immers utopisch, maar de wereld zoals die is.

Het is een conservatieve gemeenplaats dat de wereld gevormd wordt door haar cultuur, en dat cultuur het resultaat is van een langzaam en langdurig vormingsproces. Het conservatisme meent dat verandering geleidelijk moet gaan; dat de wereld niet maakbaar is, en dat instituties – het huwelijk, het gezin – juist omdat ze oud en duurzaam zijn gebleken, grote intrinsieke waarde hebben, en daarom tegen kritiek moeten worden beschermd. Dat wat echt is en dat wat bestaat heeft altijd de voorkeur boven dat wat gehoopt of bedacht wordt. Het heden schept zijn eigen rechtvaardiging om de simpele reden dat het een geschiedenis heeft, terwijl de toekomst een schim is, en claims uit naam van die toekomst moeten daarom altijd met wantrouwen tegemoet worden getreden.

De alledaagsheid van misogynie en homofobie heeft alles te maken met de ­dominantie van witte heteromannen

Scruton maakt vernuftig gebruik van romantische ideeën die breed gedeeld worden en daarom zo verraderlijk zijn. De populaire cultuur waaraan we dagelijks worden blootgesteld viert een ethiek van ware liefde; en die gemeenplaats wordt door Scruton herpakt in een filosofisch vertoog, uitgerust met een soort seculiere mystiek, en vervolgens politiek gemaakt door te claimen dat niets minder dan de natuurlijke orde van de samenleving en het goede leven afhangt van het voortbestaan ervan.

Maar als het goede leven afhankelijk is van goede seks – zowel kwalitatief als normatief in dit geval; goede én juiste seks – wordt elke alternatieve vorm van seks en genot een grote bedreiging. Niet alleen homoseksualiteit, maar ook seks als genot, losgekoppeld van liefde, zelfbevrediging, of welke andere hedonistische perversie hier ook maar past.

Door heteroseks te verheffen tot een soort seculiere verlossing, maakt Scruton het vanzelf ook belangrijk om ervoor te zorgen dat die orde niet wordt verstoord. Het is prijzenswaardig dat Scruton die gevolgtrekking niet mijdt maar hem met open vizier tegemoet treedt. Voor ons wordt het daardoor makkelijker te zien wat er werkelijk op het spel staat: de verdediging van een samenleving waarin de morele positie van (witte) heteroseksuele mannen de norm is. Seksualiteit is een politiek slagveld: wanneer we aanvaarden dat de ervaringen van anderen ertoe doen, en dat seksueel verlangen heterodox is – en dat die heterodoxie bovendien morele geldigheid bezit – dan moeten we ook aanvaarden dat de historische positie (en het privilege dat erbij hoort) van witte heteroseksuele mannen niet vanzelfsprekend kan worden gerechtvaardigd. Zie daar de nachtmerrie die kracht geeft aan Scrutons bekrompenheid: als de dragende conservatieve idee dat de samenleving als product van haar cultuur en instituties in de kern rechtvaardig is moet worden opgegeven, dan is er geen houvast meer.

Het lijkt er niet op dat Scrutons opvattingen met zijn vorderende leeftijd milder zijn geworden. In een recenter artikel uit 2014 neemt hij het feminisme de maat – of misschien beter: dat wat hij klaarblijkelijk gelooft dat het feminisme is: ‘Bevrijden vrouwen zichzelf door meerdere partners te nemen, de conventies van het huwelijk tartend, en het willekeurig baren van kinderen met mannen wier omhelzingen hen plezieren? Of frustreert dit niet de diepere noodzaak voor een stabiele familie? Hebben vrouwen profijt gehad van de bevrijding die mannen in staat stelt ze vrijelijk te verlaten, of worden ze er in werkelijkheid meer door onderdrukt? Makkelijker scheiden betekent dat de macht van een vrouw over de vader van haar kinderen en de beschermer van haar huis van haar is afgenomen. Is dat een toename van vrijheid, of een verlies? En als bevrijding een kwestie is van vrij zijn om een veelheid aan partners te hebben, wat voor een soort vrijheid gunt dit aan de onaantrekkelijke en verlegen mensen?’

Los van de vraag in welke wereld Scruton leeft als hij denkt dat het feminisme gaat over bevrijding als een soort ongecontroleerd baren van kinderen met meerdere partners – staat tegenover zijn vraag over de ‘bevrijding van wat’ de wedervraag: verlossing voor wie? Welk heil is er gediend bij de traditionele opvattingen over gezin, seksuele vrijheid en alle moraal die zulke instituties moet schragen?

Rebellie tegen een opvatting over liefde waarin heteroseksualiteit de norm is, en mannen en vrouwen zich schikken naar hun historisch zo gevormde rolpatroon, wordt rebellie tegen de historische dominantie van de man, en een uitdaging aan (witte) heteroseksuele mannen om zich een morele wereld voor te stellen waarin hun perspectief niet zonder meer de norm is, of zonder meer aanspraak kan maken op universele geldigheid. (Merk op dat de subjectiviteit die daarin besloten ligt nu juist ook dat is waartegen Scruton op kennistheoretische grond rebelleerde.)

Misschien verklaart Scrutons filosofie van seks en liefde als een quasi-religieuze ervaring waarom conservatieven doorgaans zo van slag raken als vrouwen de status-quo uitdagen door te wijzen op de ongelijkwaardige behandeling van man en vrouw, of het nu gaat om de werkvloer of om de beleving van seksuele activiteit. Als mannen zich plotseling moeten verhouden tot een wereld waar vrouwen een stuk autonomer zijn dan ze tot dan toe veronderstelden, wat betekent dat voor hun eigen positie? (En wie weet: wellicht verklaart het ook wel waarom Nederlands bekendste herhaler van Scruton zo van slag raakt door dildo’s.)

Wat die gedachte in de praktijk betekent zien we dagelijks: een verbazingwekkend hardnekkig en verbeten antifeminisme dat zich manifesteert in ruimtes waar witte heteromannen de norm bepalen: internet, sociale media, werkvloeren en de media. De alledaagsheid, nog altijd, van misogynie en homofobie in de publieke ruimte heeft alles te maken met de voortdurende dominantie van die luidruchtige demografische subgroep: witte heteromannen. Die dominantie is zo vanzelfsprekend dat tamelijk veel mensen het volkomen normaal vinden te leven in een wereld waar dezelfde mensen die nu al vijftien jaar onafgebroken praten over de klaarblijkelijke collectieve vrouwenhaat van moslims een vertegenwoordiger in het parlement hebben zitten die recent alle vrouwen categorisch ‘minder ambitie’ toeschreef en verklaarde dat zij nu eenmaal meer geïnteresseerd zijn in ‘familie-achtige dingen’. Dat die parlementariër dezelfde is als de eerder genoemde Nederlandse adept van Scruton hoeft overigens weer niet te verbazen.

Misschien ligt het aan mij, maar Scruton wekt soms de indruk een net iets verfijndere versie te zijn van de mannen die samenklitten in de demografisch homogene en moreel smoezelige hoekjes van het internet, waar ze hun beklag doen over vrouwen die geen interesse hebben in romantische types zoals zijzelf – om ze in één adem voor slettebak uit te maken. Hoe durven ze zich door een hele trits verschillende partners te laten bezwangeren, hoe durven ze partner na partner aan de dijk te zetten, terwijl de gewone aardige jongens zoals zijzelf eenzaam achterblijven.

De werkelijke narcist in conservatieve sekspraat, zo lijkt het, is de eeuwig gekwetste man die vrouwen lijkt te zien als bouwsteen of als instrument van zijn eigen wereldbeeld; die homo’s niet kan zien als mensen maar als perversie, omdat het domweg niet bij hem opkomt dat zijn eigen ervaring misschien geen aanspraak kan maken op universele geldigheid. Het teleurstellende daaraan is alleen dat, in tegenstelling tot Narcissus, dat conservatieve standpunt zo hardnekkig de wil toont om te blijven leven.