Toch bevielen mij de opstellen van Bellow, bijeengebracht in Van een vaag verleden naar een onzekere toekomst, en dan vooral zijn scherpe reizigersblik in het Parijs van 1948, Israel tijdens de Zesdaagse Oorlog van 1967, Toscane in de winter, het landelijke Vermont, New York (‘wereldberoemde onmogelijkheid’) en Chicago ‘zoals het was, zoals het is’. Het is de scherpte van zijn waarnemingen die mij aanstaat, de zelfkritische en historische blik waarmee hij met name zijn eigen stad, Chicago, tegemoettreedt. Bellow - de kosmo poliet (‘Er was geen thuis’) die telkens weer naar zijn geliefde woonplaats terugkeert - heeft in zijn Chicago heel veel ‘opkomst en ondergang’ gezien, ‘zoveel dood, zovele wedergeboorten en metamorfosen, zoveel volksverhuizingen’.
Zijn derde roman The Adventures of Augie March noemt hij in Van een vaag verleden naar een onzekere toekomst een geromantiseerde kroniek van het Chicago in de jaren twintig en dertig, een stad die niet meer bestaat, want verdwenen zijn de immigrantenwijken waar het naar zuurkool, vleesconserven en zeep rook. Maar de traditie van politieke corruptie en creatieve oplichterspraktijken laat zich niet zomaar verdringen. Bellows creatie Augie March is een mengeling van wilskracht en willoosheid, een volksjongen die ondanks alles doorgaat of zich laat meesleuren door de levensstromen van de stad: ‘I am an American, Chicago-born - Chicago that somber city - and go at things as I have taught myself, free-style…’
Wie we waren en wie we zijn, moeizaam opgroeien in een stad en een land waarin je je moet leren handhaven en thuisvoelen; misschien heeft Bellow nooit over iets anders geschreven. De serieuze onbevangenheid waarmee Saul Bellow in Van een vaag verleden naar een onzekere toekomst over zijn eigen trotskistische verleden schrijft, is een verademing. Scherp is hij over de rol van veel (Amerikaanse) intellectuelen die te lang bleven vasthou den aan een vulgair-marxistische theorie die in de (Russische) praktijk uitliep op dictatuur en massamoord. De menselijke geest is geen verheven orgaan, zegt Bellow E.M. Forster na. Een schrijver is geen intellectueel omdat hij zich dient te concentreren op de ‘impulsen van de ziel’. Hij moet zich alleen met politiek bezighouden om zichzelf er beter tegen te kunnen beschermen. Maar ik vind het voorbarig als Bellow constateert dat alle grote ideologische machines van deze eeuw ‘voorgoed zijn stilgevallen en reeds met roest overdekt’. Want het bloed- en-bodemnationalisme bloeit.
Zijn mensen pioniers of proefkonijnen te midden van een stortvloed aan technische uitvindingen en wetenschappelijke ontdekkingen die in wezen onbegrijpelijk zijn, vraagt Bellow zich af. Het is dezelfde vraag die de lezer van The Adventures of Augie March zich kan stellen: is Augie pionier of proefkonijn, actief of passief tijdens zijn zwerftochten door het Chicago van de crisisjaren? Hoeveel greep heeft hij op zijn eigen leven? Zeker is dat hij dank zij Bellow een waakzame blik heeft die niet wordt gehinderd door een beperkt ‘moreel bewustzijn’ waarvan de latere Bellow slachtoffer wordt.