
Een debuutroman over een besluiteloze jongeman in een grote stad valt doorgaans goed te vergelijken met een steen die in een vijver wordt gemikt: hij zinkt direct naar de bodem van het publieke bewustzijn. Het valt daarbij niemand behalve de auteur zelf op dat het wateroppervlak weigert zelfs de kleinst denkbare, bestaansrecht-bevestigende rimpeling te vertonen. Maar wanneer eens in de zoveel tijd het universum besluit van zo’n debuut een succes te maken, zoals dat gebeurde in het geval van Indecision en de plotseling piephippe auteur Benjamin Kunkel – de laatste in een lange rij van veelbelovende jonge schrijvers; noem het de Zadie-Eggers-generatie – dan is bijna alles mogelijk. Ook dat een tweede boek van de jonge schrijver bijna tien jaar op zich laat wachten. Dat dat boek vervolgens een bundel met zes opstellen blijkt, is dan één ding, maar dat de auteur een wedergeboorte als marxistisch, of in zijn eigen woorden ‘marxish’, intellectueel blijkt te hebben doorgemaakt, mag op z’n minst licht verbaasd stemmen.
Licht verbaasd: dat is dan ook de toon waarop Benjamin Kunkel zijn huidige situatie schetst in de inleiding van Utopia or Bust: A Guide to the Present Crisis. Het stijlmiddel, die toon dus, verraadt zijn achtergrond als fictieschrijver. Want helemaal uit de lucht vallen doet dit boek toch ook niet. Een status als jonge intellectueel had Kunkel al sinds hij samen met onder anderen Keith Gessen het literaire tijdschrift n+1 oprichtte. En de afgelopen jaren was hij openlijk geëngageerd met de Occupy Wall Street-beweging en schreef hij, vooral voor n+1 en de London Review of Books, onvermoeibaar essays en kritieken die je moeilijk anders dan ‘links’ kunt noemen. De quasi-verontschuldigende, ontspannen en hier en daar licht ironische toon van de inleiding – ‘the 1990s weren’t an ideal decade for discovering you were a socialist’ – is overigens de enige literaire vrijheid die Kunkel zichzelf gunt, de rest van het boek blijft ervan verschoond. Helaas, denk je soms.
Utopia or Bust: A Guide to the Present Crisis. Die titel wringt een beetje, maar tegelijk is de lading helder: we staan voor een keuze tussen durven dromen van een betere wereld of moreel bankroet doormodderen van crisis naar crisis.
De utopische gedachte, als wapen van links – het geloof in de mogelijkheid van een betere, of zelfs ‘beste’ wereld – heeft geen gemakkelijke tijd achter de rug. Eerst was er het decennium waarin de scherven van het Einde van de Geschiedenis bijeen moesten worden geveegd: één manier om in het reine te komen met deze klap voor het utopisch denken was die gouden combinatie van economisch kapitalisme en politieke democratie te beschouwen als een soort utopia by default. En waarom zou je nog willen dromen wanneer je al in een droom leeft? In het daaropvolgende decennium bleek het verwijt van utopisme de sterkste stok om linkse en rechtse dromers (lees: eenieder die, desnoods met geweld, de droom wilde exporteren) mee te slaan. John Gray, en in zijn kielzog Hans Achterhuis, ze lieten geen gelegenheid onbenut om vooruitgangsgeloof te ontmaskeren als simpel wensdenken – misschien wel de grootste intellectuele doodzonde van het eerste decennium van de 21ste eeuw. Maar nu lijkt de utopie deze tweeledige erfenis met speels gemak van zich af te schudden, en er was niets anders voor nodig dan een simpele, zij het diep-snijdende, economische crisis. (De ‘grootste sinds de jaren dertig’, hoor je daar geloof ik bij te vermelden.) De utopie is terug: voor wie het niet gelooft – en de ironie is van het fijnzinnigste soort – wie kun je beter vertrouwen dan commerciële tv-producenten, wanneer het erop aankomt de vinger op het tijdzeer te leggen? Tussen Ik hou van Holland en Utopia vind je tenslotte ongeveer alles waarover we ons sinds het begin van deze eeuw hebben opgewonden. Het maakt wat dat betreft blijkbaar niet zo heel veel uit of je Rutger Bregman op De Correspondent leest, of liever oeuvrebouwer John de Mol op de voet volgt.
Je zou kunnen zeggen dat denken over (en werken aan) een betere wereld altijd tegen de ebstroom van andermans mislukte dromen in gebeurt. Links of rechts: wie durft te dromen krijgt gemakkelijk andermans slachtoffers op zijn geweten bijgeschreven. Was je ergens in de twintigste eeuw overtuigd marxist, dan hoefde je niet naar Stalins paradijs af te reizen om toch voor minimaal een halve fellow traveller door te gaan. Ben je het in 2014, dan ben je eigenlijk al snel een soort fellow time traveller. Wie zichzelf marxist noemt, of – God verhoede – communist, krijgt vroeg of laat met die beschuldiging te maken, en die discussie voeren, is hem verliezen.
Kunkel vermijdt die valkuil vakkundig door met een zekere fermheid eigentijds te zijn; hij is ‘marxist van nu’. Het is niet dat hij het verleden negeert, maar zijn interesse gaat uit naar actuele problemen en zijn toon is wat de Engelsen zo mooi ‘unapologetic’ noemen. Laat er vooral geen misverstand over bestaan: Kunkels onderwerpen en de manier waarop hij ze behandelt, vallen op geen enkele manier simpel of simplistisch te noemen. Problematischer is dat wie een vergezicht verwacht, een helder omschreven idee van wat die utopie uit de titel zou kunnen zijn, bedrogen uitkomt. Al is dat misschien ook de aard van iedere geloofwaardige utopie.
In de zes opstellen die samen Utopia of Bust vormen, behandelt Kunkel achtereenvolgens drie marxisten (uit zeer verschillende vakgebieden), een antropoloog die zichzelf anarchist noemt en twee neocommunistische filosofen. Die laatste twee, Slavoj Žižek en Boris Groys, toevallig of niet ook de enige twee die niet opgroeiden in kapitalistische landen, krijgen een opvallend kritische behandeling. De eerste komt in Kunkels schets vooral over als een brok incoherente energie die schijnbaar per ongeluk af en toe iets zinnigs zegt, de tweede doet hem af en toe vooral denken aan een dialoog in de Will Ferrell-comedy Blades of Glory (2007). Luisterend naar de Black Eyed Peas klaagt iemand dat hij niet begrijpt wat het nummer My Humps in vredesnaam betekent. ‘No one knows what it means’, antwoordt Ferrell, ‘but it’s provocative’.
Het relatief korte stuk over Žižek weet ondertussen wel iets treurigs bloot te leggen. Hoewel de manische Žižek op brede bewondering kan rekenen en altijd maar weer flink veel media-aandacht weet te genereren, is hij in de eerste plaats toch de linkse uitzondering die de rechtse regel bevestigt. Een communistische nar aan het kapitalistische hof: de schertsfiguur die amper verhult hoezeer we eigenlijk geneigd zijn de grens van wat we redelijk achten en bereid zijn serieus te nemen ergens halverwege het kamp der keynesianen te leggen. Het is misschien wel Kunkels belangrijkste verdienste dat hij erin slaagt duidelijk te maken hoe waardevol het kritische denken ‘links van Keynes’ nog altijd is.

Het is geen lichte kost die Kunkel serveert: hij is een goede schrijver, maar hij veronderstelt een serieuze basiskennis van zowel algemene economische theorieën als meer specifiek marxistische concepten. David Harvey’s onvermoeibare actualiseringen van Marx’ crisis-theorieën, Frederic Jamesons analyse van het neoliberalisme, Robert Brenners idiosyncratische ideeën over de oorzaak van de rem op de economische groei sinds de jaren zeventig (kort door de bocht: in tegenstelling tot vrijwel alle andere economen beweert hij dat niet hoge loondruk, maar juist te lage lonen ervoor zorgden dat we al decennia met achterblijvende groei kampen) en David Graebers omvangrijke analyse van de rol van schulden in ons systeem: het werk van al deze wetenschappers levert stuk voor stuk doorwrochte essays op. Maar het is juist dit gewicht, zowel de serieusheid waarmee Kunkel zich kwijt van zijn dubbele taak als spreekbuis en analist en de toewijding van zijn onderwerpen aan het kritische denken, dat het geheel een onvermoede frisheid verleent.
Het marxisme is altijd beter geweest in het stellen van een diagnose van kapitalistische kwalen dan in het aanreiken van een remedie of in het schetsen van een geloofwaardig alternatief. Utopia or Bust weet helaas niet te vermijden dat de lezer met dat knagende gevoel achterblijft. Want wat streeft Kunkel nu eigenlijk na? Wat is een geloofwaardige utopie? Het duurt tot de laatste zinnen van de laatste alinea van de laatste pagina van het laatste essay voordat hij het, in een halve bijzin, bondig samenvat. In het moeizaamste essay, over Boris Groys en de ‘esthetiek van de utopie’, eindigt hij met de woorden: ‘Voor wat betreft de esthetiek van een utopie die de naam waard is, het is onmogelijk te zeggen hoe de kunst van een economisch rechtvaardige, politiek vrije en ecologisch houdbare sociale inrichting eruit zou kunnen zien. Het zou interessant zijn, om niet te zeggen mooi, om het uit te vinden.’
Aha! ‘Een economisch rechtvaardige, politiek vrije en ecologisch houdbare sociale inrichting’, als utopie is dat, na een reeks van buitengewoon intelligente analyses, toch een beetje een zwaktebod. Hij ontstijgt niet echt het niveau van het politieke discours waarin de broekriem en het huishoudboekje de belangrijkste vehikels voor serieus denken zijn.
Even leek het gedaan met de frisse lucht die uit Utopia or Bust opsteeg, maar gelukkig viel uit een interview in New York Magazine op te maken dat dit boek het eerste deel van een tweeluik moet worden. Het tweede deel zal zich concentreren op het formuleren van een programma (doch niet de strategie om dat programma te verwezenlijken). Kunkel heeft zelfs al een woord: ‘commonism’.
‘Ben ik (eigenlijk) wel links genoeg?’ vroeg wijlen Jan Blokker zich ooit af in de titel van een bundeltje columns. Dat zinnetje begon tijdens het lezen door mijn hoofd te zingen, en hoewel het sarcasme nog altijd grappig is, leek de vraag zelf, hoe langer ik erover nadacht, me steeds minder onzinnig. En beschouwd in het weerkaatsende rode licht van de loper die momenteel schijnbaar overal wordt uitgerold voor de Franse econoom Thomas Piketty en zijn magnum opus Kapitaal in de 21ste eeuw, lijkt de vraag, zelfs zes jaar na aanvang van de crisis, ronduit actueel.
_ Benjamin Kunkel -_ Utopia or Bust: A Guide to the Present Crisis. VersoBooks, 180 blz., € 15,50

Beeld: Benjamin Kunkel. Fris en ferm, maar wat streeft hij nu precies na? (Christopher Anderson / Magnum / HH)