We zitten in een zithoek in de lobby van het Kabul Serena Hotel. Het is maart en de sneeuw buiten is al bijna weggesmolten. We, dat zijn de fixer van een grote Amerikaanse krant en ik. We hebben het over het thema dat zelfs de sloomste discussies in Afghanistan uit het drijfzand trekt: vrouwenrechten.

‘Ken je dat verhaal van die man in de provincie Helmand die zijn dochter uithuwde in ruil voor een hond?’ Helmand is het conservatiefste deel van het land. Ik grijp gretig naar mijn opschrijfboekje. ‘Het was wél een heel erg dure hond’, vervolgt hij, ‘een vechthond.’

Dan denk je meteen: dat krijg je dus met de Taliban aan de macht. Maar die vlieger gaat niet op. De Taliban hebben nu juist overal waar ze provincies veroverden hondengevechten verboden, met als gevolg een diepe malaise op de vechthondenmarkt. Onder het ancien régime van president Ashraf Ghani kon een goede vechthond nog tienduizend euro opleveren. Maar de Taliban zijn tegen deze ‘sport’ omdat het leidt tot gokpartijen (heel erg haram). Dat heb je dikwijls als je rondreist in Afghanistan: het is vaak moeilijk om het juiste narratief te vinden – is iets aan de Taliban te wijten of juist aan een uiterst conservatieve samenleving? Heeft het zin om als internationale gemeenschap bij de Taliban de openstelling van de universiteiten voor jonge vrouwen ‘af te dwingen’ als zij na hun studie van hun familie de straat niet op mogen, laat staan mee mogen doen op de arbeidsmarkt?

Onlangs bepaalden de Taliban hoe ver een vrouw mag reizen zonder begeleiding door iemand van haar mahram (dat is de in de klassieke sharia omschreven groep personen die de vrouw zonder hoofddoek mogen zien – haar vader, haar kinderen, haar broers, haar ooms, alsook, een beetje achterhaald maar dat geldt vaker bij de sharia, gecastreerde huisslaven). Die afstand is nu voortaan gefixeerd op zeventig kilometer. Schande, denken wij dan. Een zware inbreuk op de vrijheid van beweging. Maar met name voor het zuiden van het land, het stamgebied van de Pashtun, is die regel veel te soepel. Het huis of de compound onbegeleid verlaten over een afstand van zeventig meter is al haast ondenkbaar. Een vrouw hoort niet op straat. Als ze onverhoopt weduwe wordt, wordt ze doorgehuwd aan de broer van de overledene. Dus ook in die situatie hoeft ze geen moment aan de gevaarlijke, immer hitsige buitenwereld te worden blootgesteld.

Het uitgangspunt bij de Pashtun was, in een diep verleden, dat een vrouw idealiter slechts één keer in haar leven buiten haar huis komt: bij haar huwelijk (als ze overgaat naar het huis van de bruidegom).

Iets anders waar de Taliban me nogal tolerant leken, betreft de hoofddoek. In Kabul zie je veel boerka’s, maar zo’n veertig procent van de meisjes en vrouwen loopt met een hoofddoek halverwege het hoofd zodat, op z’n modern-Iraans, forse haarlokken ondeugend rondkoekeloeren. Dit betreft vooral vrouwen en meisjes van de Hazara, een bevolkingsgroep die een etnisch overblijfsel is van Mongoolse invallen van achthonderd jaar geleden. Dat hun moslimzusters in Amsterdam-West en de Haagse Schilderswijk veel strenger met hun hoofddoek omgaan, vonden ze moeilijk te geloven. Ik begon toen zelf ook te twijfelen. Had ik niet wat overdreven? Nederland strenger dan Afghanistan? Bij terugkeer in Nederland ben ik er een beetje op gaan letten en het blijkt wel degelijk te kloppen.

Ook bij iets anders ontdek ik dat Afghanistan soepeler kan zijn dan Nederland. Dat was in Kandahar. Qua Taliban heb je het dan over het hol van de leeuw. Met mijn tolk hadden we afgesproken om te gaan eten met een vriend van hem, Shafiq, die specialist is in een privé-ziekenhuis. We zitten op hem te wachten in de gang. Ik zie een jonge vrouw, onbegeleid, zijn behandelkamer binnengaan. En daarna nog een. Naderhand vraag ik hem: ‘Goh, Shafiq, geeft dat geen problemen, een vrouw, een moslima, alleen in jouw kabinet? In Nederland ligt zoiets nu heel gevoelig.’

‘Nee, geen enkel probleem’, zegt Shafiq. ‘In Kandahar wordt een medicus gezien als behorend tot de mahram, de kring intimi die de vrouw onbelemmerd mogen zien.’
‘Maar weten de Taliban hiervan?’
‘Natuurlijk. De Taliban weten zo ongeveer alles.’

Het hoofd doel voor mijn reis naar Afghanistan is Kandahars Kherqa Sharif, het heiligdom waar de hemelvaartsmantel van de profeet Mohammed wordt bewaard. De profeet bracht in het jaar 617, op uitnodiging van god, een kort bezoek aan de hemel. Het bezoek viel in een moeilijke periode; hij had net zijn eerste echtgenote, Khadija, verloren alsook zijn lievelingsoom, Abutaleb. Later noemden islamitische geleerden heel ontroerend, heel poëtisch ook, dat jaar 617 Mohammeds ‘Jaar van Verdriet’.

Tot overmaat van ramp was de belangstelling voor wat hij preekte en voor de openbaringen die hij van god ontving minimaal. Wat had hij aan volgelingen? Misschien waren het er op dat moment nog maar iets van zestig of zeventig. En dat na acht jaar profetie. Die reis naar de hemel was misschien wel een soort troostprijs. De mantel die hij bij dat bezoek, en dus ook in Gods Troonzaal, om had, wordt nu dus in Kandahar vereerd.

Er is overigens een concurrerende hemelvaartsmantel in Istanbul – niet in het Topkapi Museum, maar in een apart heiligdom in de uiterst conservatieve Fateh-wijk. Wat voor mij de mantel in Kandahar heel bijzonder maakt, zijn de sprookjesachtige verhalen rond het transport van het kledingstuk van etappe naar etappe, gespreid over eeuwen, vanaf Medina via Raqqa in Noord-Syrië en Bukhara in Centraal-Azië naar Afghanistan. Maar het is ook een reliek met een overweldigende politieke betekenis. Het zorgde voor een keerpunt in de recente Afghaanse politiek.

Dat ging als volgt. De mysterieuze, eenogige Mullah Omar, de leider van de Taliban, werd door veel westerse politici en militairen gezien als een schurk en als de belichaming van alles wat slecht was in het land. Hij was van eenvoudige komaf en gold als een oninteressante prediker, het equivalent van, bij ons, een wat miskende dorpspastoor. Maar hij slaagde er in 1996 in om de mantel, die normaal gesproken altijd verborgen blijft, te tonen vanaf het dak van een kleine moskee in een van Kandahars voorsteden. De bewaarders van de mantel, de oude soefi-familie Akhunzade, had hij dermate geïntimideerd dat ze hem tijdelijk het kledingstuk uitleenden. Het bleek een meesterzet. De bevolking was door het dolle heen.

Ik heb bij een eerdere reis in 2018 allerlei ooggetuigen gesproken. Zij vertelden hoe gelovigen die vlak bij het moskeetje stonden in extase, tranen over de wangen, hun tulbanden omhoog gooiden in de hoop de mantel te raken. Want dan zou ook de tulband iets heiligs krijgen. Nog steeds worden in Kandahar sommige van die aldus geheiligde tulbanden in piepkleine flarden opgeknipt en als uiterst waardevolle geschenkjes rondgedeeld.

Mullah Omar werd nog diezelfde dag door honderden imams en islamgeleerden uitgeroepen tot de emir, de leider, van de moslimgemeenschap van het hele land. De Taliban kregen opeens vleugels. Twee weken geleden hoor ik van directeur Mohammed Fahim van het Museum van Kabul trouwens iets wat ik bij mijn voorgaande research, vier jaar geleden, nog helemaal had gemist. Hij vertelt dat voor Afghanen iets heiligs als die mantel eigenlijk alleen kan worden aangeraakt en aan anderen kan worden getoond door iemand die zelf als het ware een heilige is. Voor mij een verrassend nieuw inzicht. En ik vermoed dat de westerse militaire coalitie dat speciale aspect van Mullah Omar, die vermeende heiligheid die hem een enorme macht onder zijn aanhang moet hebben gegeven, nooit heeft bevroed.

Bij mijn voorgaande reis had de Afghaanse ambassadeur in Den Haag me alleen toegestaan om Kandahar te bezoeken. Dat werd dus een retourvlucht Dubai-Kandahar-Dubai met de Afghaanse Ariana Airlines. De rest vond hij te gevaarlijk. Zelfs mijn verzoek voor een tochtje vanuit Kandahar naar Uruzgans Tarin Kowt, waar Nederland met een alom bewonderde inktvlekstrategie allerlei resultaten had bereikt, wees hij resoluut van de hand. Ditmaal, mijn tweede reis, is het anders. Het hele land is te bereizen (alleen Jalalabad, een stad ten oosten van Kabul, wordt afgeraden vanwege recente schermutselingen met Islamitische Staat Khorasan).

Op de hoofdwegen heb je nu overal lange slierten vrachtverkeer. Nergens meer wegversperringen waar geld wordt afgetroggeld, of erger. De winkels en de markten liggen tot barstens toe vol. Afghanen houden daarvan; niet een kistje granaatappels, nee, meteen een hele berg. Er is vrede, voor het eerst in veertig jaar. Misschien niet precies de vrede die het Westen voor ogen stond, maar toch.

De afgelopen weken heb ik op mijn rondreis noch overdag, noch ’s nachts ook maar één schot gehoord. Niet alleen het land, maar ook de Taliban profiteren ervan. Het versterkt het politieke krediet dat de voormalige verzetsbeweging vooralsnog geniet. Dat wil niet zeggen dat er aan de horizon voor de nieuwe machthebbers geen donkere wolken hangen. Er heerst bezorgdheid over de ‘niet-inclusiviteit’ van de beweging die vrijwel uitsluitend Pashtun omvat. Voor Turkmenen, Oezbeken, Tadzjieken, Baluchi en de al genoemde Hazara – gezamenlijk vormen ze in het land de grote meerderheid – is geen plaats ingeruimd.

Over een paar maanden, als de sneeuw ook in de bergpassen gesmolten is, begint het klassieke Afghaanse vechtseizoen. De verwachting is dat er ditmaal niet gevochten zal worden, maar bij de Taliban voel je toch nervositeit. Eind februari startten in Kabul huiszoekingen. Het begon in het noorden van de stad, waar veel Tadzjieken wonen, en ook oud-militairen.

Het geeft een beetje een luguber straatbeeld. Meestal verloopt alles correct en systematisch, en buurtimams worden ingeschakeld om de acties in goede banen te leiden en de mensen vooraf te waarschuwen. Om de campagne conform de sharia te houden, omvatten de teams ook vrouwen van boven de vijftig. Ze worden in de stad minachtend de piraki ha, de ‘heksjes’ genoemd. Ze zijn gehuld in zwarte chador. Zij zijn het die in de huizen de ‘vrouwenkamers’ en de ‘vrouwenkledingkasten’ doorwoelen.

In het koranschooltje bij het Heiligdom van de Hemelvaartsmantel © Robbert van Lanschot

Al maanden lees je in de internationale pers over de ineenstorting van de Afghaanse economie, die op haar beurt tot een ongekende humanitaire ramp zal leiden. Ter plekke is daar weinig van te merken. Ja, er zijn veel bedelaars en er zijn in Kabul inderdaad families die hun huisraad op straat moeten verkopen. Maar het bredere beeld is dat van een jong, politiek nog onzeker emiraat waar het op economisch vlak juist relatief goed gaat.

Opvallend bij de Taliban zijn hun relatieve tolerantie voor andere geloofsrichtingen: ismaïli’s, Afghaanse hindoes, Afghaanse sikh, shi’a, soefi’s

Ik denk dat dit is toe te schrijven aan een combinatie van drie factoren. Ten eerste een gebrek aan bestuursvaardigheid van de Taliban – op de ministeries gebeurt bijna niets meer. Dit gebrek heeft ongepland en onbedoeld de weg geopend naar een soepele laissez-faire-economie. Ten tweede de mega-graanzendingen van het Wereldvoedselprogramma, en ten slotte een uiterst dynamische privé-sector.

Zoals nu Rusland heeft ook Afghanistan geen toegang tot het bancaire Swift-betalingssysteem. Maar het lokale bedrijfsleven heeft ermee leren leven. Het gebruikt nu de traditionele, ook uit de Somalische gemeenschap bekende hawala-geldovermakingen. Alle importen en exporten lopen nu via hawala. Ik heb er zelf ook gebruik van gemaakt. De rondreis was flink duurder geworden dan voorzien – tolk, chauffeur, huurauto – en ik had snel duizend euro extra nodig. Zia, mijn tolk, nam me mee naar Kabuls grootste geldmarkt, de drie verdiepingen hoge Shar Khan bij de Kabulrivier. Het is er stampvol met zo’n duizend geldwisselaars. Sommigen paraderen er nonchalant met pakketten van dertig- en veertigduizend dollar. Maar er zijn op de hogere verdiepingen ook hawala-experts.

De geldmarkt in Kabul waar journalist Robbert van Lanschot zijn geldovermaking vanuit Nederland regelde.

We zochten er een met Afghaanse hawala-connecties in Nederland. Het was even rondbellen, maar er werd al snel iemand in Rotterdam getraceerd met, zoals ik, een ing-rekening. Ik maakte in een flits met mijn app vanuit de Shar Khan het geld over naar Rotterdam en de man in Rotterdam gaf door aan de hawala-man van de Shar Khan dat het geld bij hem binnen was. Daarop kreeg ik meteen de tegenwaarde in lokaal geld, minus een kleine provisie. De hele procedure heeft misschien vijf minuten geduurd.

Met hawala kun je geen Airbus kopen of een stuwdam financieren. Maar voor de huidige, nogal primitieve stand van zaken heb je aan hawala genoeg. En als westerse sanctie tegen de Taliban is die uitsluiting van Swift voorlopig dus niet erg effectief.

Tegelijkertijd is het zo dat de huidige economische situatie geen spannende vergezichten biedt. En de wens van velen om hun heil elders te zoeken, is volkomen begrijpelijk. Het geld dat de afgelopen twintig jaar internationaal in het land is gepompt, heeft geen basis gelegd voor een nieuwe economie. Neem die bijna duizend miljard van de Verenigde Staten. Daar had je op iedere hoek een Disney World mee kunnen bouwen. Wat je er nu in feite nog van terugziet zijn blast walls, verlaten kampementen en half leeggelopen zandzakken.

Voor vrouwen is de arbeidssituatie nu extreem moeilijk. Onder president Ashraf Ghani wemelde het van grote ngo’s die juist ook vrouwen in dienst wilden hebben. En ook de overheid en de politiek, denk aan het parlement, telden, mede onder druk van de internationale gemeenschap, veel vrouwen. Nu zijn er in beginsel maar een paar sectoren overgebleven: de medische sector, onderwijs en de beautysalon.

Soms stellen de Taliban rare condities. Dit treft ook Binazir, een jonge vrouw die ik in Kabul leer kennen. Zij (een Hazara; veel haar) heeft een sportschool voor vrouwen. De Taliban zijn langs geweest en hebben haar gezegd dat ze de boel moet sluiten. Binazir legt uit: ‘Jonge meiden die voor een mooi lijf willen trainen, dat is iets wat door satan moet zijn ingegeven, is het oordeel van de Taliban. Maar ze hebben me gezegd dat ik open kan blijven als ik alleen nog vrouwen toelaat van boven de dertig. Hun zienswijze, ingegeven door hun twintig jaar strijd en verblijf in afgelegen bergdorpen, is dat een vrouw vanaf die leeftijd totaal versleten is en onmogelijk nog een bedreiging voor de samenleving kan vormen.’

Maar ze heeft besloten haar sportschool te sluiten. Ze heeft geen zin in regelmatige inspecties door het nieuwe ministerie ter Bevordering van Deugd en Voorkoming van Zonde. Ze wil het land verlaten.

Het gedachtegoed van de Taliban is niet geïnspireerd door het Saoedische wahabisme, maar door de Deobandi-madrassa’s in India en Pakistan. Dat is waar de hoge Taliban-kaders hebben gestudeerd. Het eerste Deobandi-seminarie werd in de tweede helft van de negentiende eeuw opgericht in de stad Deoband, niet ver van New Delhi. Er werd een soort bevrijdingstheologie gedoceerd die gericht was tegen het Britse koloniale bestuur. Die theologie telde bijvoorbeeld ook soefi-elementen en was bovendien gemarineerd in de leerstellingen van de Hanafi-rechtsschool, de meest ‘verlichte’ rechtsschool binnen de islam. Allemaal dus een stuk minder eng dan vaak wordt verondersteld.

Immigranten uit India en Pakistan hebben de Deobandi-geloofsrichting meegenomen naar Engeland. Daar is nu volgens het Britse weekblad The Spectator ongeveer veertig procent van alle moskeeën Deobandi-gelieerd. Een groot deel van de Britse moslimgemeenschap zit dus grosso modo op dezelfde lijn als de Taliban (zonder dat dat in Engeland, voor zo ver ik weet, onrust veroorzaakt).

Die ingebakken bevrijdingstheologie sloot natuurlijk naadloos aan bij de strijd in Afghanistan, in de jaren tachtig tegen de sovjetbezetter en daarna tegen de internationale alliantie van Isaf. Alleen al Mullah Omars soefi-achtige vertoning van de hemelvaartsmantel in 1996 toont een respect voor relieken van de profeet dat voor rechtgeaarde wahabi’s afgrijselijk moet zijn geweest. Shirk, pure afgoderij, moeten die hebben gedacht.

Mijn gevoel is dat de ‘nieuwe’ Taliban door een soort perestrojka zijn gegaan. Sommige vooraanstaande Taliban hebben hun eigen dochters op school via familie in Pakistan. En de verwachting was dat in Afghanistan inmiddels ook het onderwijs voor meisjes op de middelbare school op orde zou zijn. En dat was het ook, maar op de avond voor de geplande heropening op woensdag 23 maart kondigden de Taliban uitstel aan, waarschijnlijk teruggefloten door hun conservatieve Pashtun-achterban. De meisjes stonden ’s ochtends vroeg al bij de poorten en werden door huilende leraressen geïnformeerd over de last minute ommezwaai. Gelukkig gaat tenminste het universitaire onderwijs wel door.

Langzamerhand wordt wel duidelijk dat de huidige Taliban an sich niets tegen vrouwelijke studenten hebben, maar vooral worstelen met de logistieke kant: hoe kun je, bijvoorbeeld in collegezalen, ongewenste contacten voorkomen. Het oorspronkelijke plan was: een fysieke scheiding door een gordijn midden door de collegezaal. Maar dan is er nog steeds het gevaar van ongewenst gedrang in de gangen en bij de toegangspoorten. Universiteitsgebouwen zouden helemaal moeten worden omgekat. Extra deuren, extra gangen, blindering van gevoelige ramen, her en der gordijnen, noem maar op. Nu is er gekozen, en dat lijkt definitief, voor tijdsblokken. De universiteiten zullen in de ochtend open zijn voor vrouwelijke studenten en in de middag voor mannelijke studenten.

Ook opvallend bij de Taliban zijn hun relatieve tolerantie, in ieder geval tot nog toe, voor andere geloofsrichtingen. Ik ben in contact geweest met ismaïli’s, met Afghaanse hindoes, Afghaanse sikh, met shi’a (dertig procent van de bevolking is shi’a), met soefi’s, en allen verzekerden me dat ze geen hinder van de Taliban ondervinden.

In de oude stad Ghazni was ik in een soefi-moskee getuige van een nachtelijke djikr-sessie, een sessie waarbij gelovigen via het urenlang herhalen van bepaalde woorden – een bekend voorbeeld: ‘Allah, Allah, Allah, Allah…’ – in trance proberen te geraken. De soefi-imam verzekerde me dat er regelmatig ook Taliban meedoen.

In de oude stad Ghazni was Robbert van Lanschot, schrijver, journalist en oud-diplomaat, in een soefimoskee getuige van een nachtelijke djikr-sessie, waarbij gelovigen via het urenlang herhalen van bepaalde woorden – een bekend voorbeeld: ‘Allah, Allah, Allah, Allah….’ - in een trance proberen te geraken. De soefi-imam verzekerde hem dat er regelmatig ook Taliban meedoen.

Zelf ben ik veel in contact geweest met de Taliban, dat is in het nieuwe Afghanistan onvermijdelijk. Bij controleposten, bij het regelen van de per provincie vereiste reisvergunning, in theehuizen, bij moskeeën. Ik heb daarbij geen enkel probleem ondervonden. Je bent voor hen uiteraard een exponent van het kwade Westen, dus echt gezellig wordt het niet, maar er gelden ook de oude Afghaanse gastvrijheidsregels. Je krijgt een hand, maar ze kijken je daarbij meestal niet in de ogen.

Op de laatste dag voor mijn vertrek uit Kandahar terug naar Kabul, raak ik met Zia verzeild in een zeldzame tulbandceremonie. Dat is een publieke ceremonie waarbij studenten die na zo’n vijftien jaar studie aan een madrassa zijn afgestudeerd, voor het eerst officieel een tulband mogen dragen.

Tulbandceremonie in Kandahar. Met op de achtergrond het heiligdom van de Hemelvaartsmantel.

Het evenement wordt voorgezeten door de hoogste geestelijke soenni-autoriteit van het land, Sheikh ul-Hadith Molavi Nazar. Op het moment dat hij mij in het oog krijgt – ik ben de enige buitenstaander en evident een niet-moslim – ontbiedt hij me bij zich. Hij insisteert dat ik me ter plekke tot de islam bekeer. Nu is me dat in Afghanistan al veel overkomen, zelfs bij roadblocks tijdens nachtelijke controles van mijn paspoort. Maar dit is toch van een andere orde. Hij blijft aandringen, op het, nou ja, bedreigende af. Nooit zal zich, zo stelt hij, voor mij een mooier moment presenteren. Er waren immers duizenden gelovigen aanwezig en ook tientallen vooraanstaande imams en islamgeleerden. En de plek van samenkomst was nota bene het plein gelegen naast de Kherqa Sharif, het heiligdom van de hemelvaartsmantel.

Hij had er, ook op de nationale televisie, mooie sier mee kunnen maken, maar ik ben met zoveel mogelijk tact ‘nee’ blijven zeggen, afgewisseld met ‘nog niet’. Maar ik besef dat ik nooit meer ergens zal zijn waar mijn shahada, de twee korte zinnetjes van de geloofsbelijdenis die je tot moslim maken, mooier en overtuigender door de luidsprekers zou hebben weergalmd als juist op die plek en op die dag.

Robbert van Lanschot is schrijver, journalist en oud-diplomaat. Hij reisde veel in de islamitische wereld. In maart verscheen bij Uitgeverij Balans zijn boek De tand van de Profeet, over relieken van Mohammed.