
Ruim anderhalf jaar werk ik nu in een soort dubbelfunctie in Berlijn: de helft van de werktijd ben ik directeur van de Stiftung Stadtmuseum Berlin (officieel luidde de functie General-Direktor, maar daar had ik geen trek in), de andere helft van de tijd geef ik leiding aan de uitwerking van een grote expositie op de eerste verdieping van het Berliner Schloss, het voormalige keizerlijke paleis op het museumeiland, dat momenteel wordt herbouwd. De instellingen die daar worden gehuisvest ontwikkelen gezamenlijk het zogenaamde Humboldt Forum. De wethouder bedacht de omschrijving van mijn functie aldaar: Chef-Kurator des Landes Berlin im Humboldt Forum.
‘Welkom in Duitsland’, zeg ik er dan altijd bij.
Titels zijn nog steeds belangrijk in Duitsland. Mijn vier (!) afdelingsdirecteuren (vandaar oorspronkelijk die General-Direktor) werken al decennia met elkaar samen, maar spreken elkaar tijdens vergaderingen nog altijd aan met Frau Doktor of Herr Professor. Ik heet, op mijn eigen verzoek, slechts ‘Paul’, maar ik heb dan ook geen doctorstitel en het begrip doctorandus kennen ze niet. Ik mag hen als uitzondering ook altijd bij hun voornaam noemen – ik ben immers Hollander en dus een exoot: in hun ogen zijn wij in Nederland allemaal zo heerlijk informeel, dat kunnen ze van ons wel waarderen – maar onderling hebben ze er echt geen trek in. Wij vinden dat gedoe met titels maar ouderwetse poppenkast, maar titels, denken zij, geven hun status en autoriteit.
Natuurlijk stamt deze overtuiging uit eeuwenoude tradities van fatsoen en ‘Bildungsidealen’. Na een afgeronde universitaire studie gaat een groot deel van de jonge academici verder om de doctorstitel te behalen en sommigen van hen zelfs nog verder, namelijk met de zogenaamde Habilitation, zodat zij benoemd kunnen worden tot professor. Over het algemeen heeft men ten minste drie jaar nodig om doctor te kunnen worden, maar de waarde daarvan in de carrière is veel groter dan in het nuchtere Nederland, waar de werkgever toch vooral kijkt in hoeverre een sollicitant een aangename collega lijkt te zijn.
Maar goed, ik werk nu dus tussen de bollebozen. Niet dat het in de praktijk veel uitmaakt, want ik word vanwege mijn ervaring in Nederland en internationale reputatie serieus genomen. Niemand heeft nog aan mij gevraagd: ‘Wat is er eigenlijk misgegaan dat u, sorry, jij, geen titel hebt?’ Misschien denken ze het wel en zijn ze alleen maar typisch-Duits beleefd. Of bang om het te vragen, omdat ik toevallig wel de baas ben. Want, wat zit het gevoel voor hiërarchische autoriteit nog diep bij onze oosterburen. Ik verkondig vanaf het begin van mijn aanstelling bij het Stadtmuseum een minder piramidale structuur en cultuur en ze volgen me daarin – maar voorlopig nog slechts omdat de baas het graag wil. Het zal nog wel een paar jaar duren voordat ze werkelijk gaan geloven in de voordelen van het delegeren van verantwoordelijkheid en het loslaten van controle.
De hoop is hierbij vooral gevestigd op de jongere generaties. Voor het Humboldt Forum heb ik een team van relatief jonge mensen samengesteld, van wie de meesten van buiten het museum. De sfeer in dat team is volstrekt anders dan in het museum: de discussies zijn respectvol, er is onderlinge coaching en relativerende humor (ja, Duitsers kunnen humor hebben). Overigens zijn enkele leden gepromoveerd, maar zij wensen niet met hun academische titel aangesproken te worden. Als team werken we aan de inhoud van de expositie die op de eerste verdieping van het Humboldt Forum te zien zal zijn. De begane grond van het immense gebouw is vooral gereserveerd voor publieksontvangst, tijdelijke exposities, conferenties en gastronomie. Op de twee verdiepingen boven ons worden de musea voor etnologie en Aziatische kunst gehuisvest. Daar worden dus de culturen van de andere continenten getoond. De Berlijnse expositie heeft tussen die lagen een soort schakelfunctie: wij zien het als onze rol om een brug te slaan tussen Berlijn en de rest van de wereld. Daarbij vertellen wij over de (eeuwenoude) internationale aspecten van de stad en over wat Berlijn de wereld heeft gebracht. Vooral dat laatste is niet uitsluitend een positief verhaal, zoals iedereen weet. De expositie zal dus zeker geen citymarketing zijn, maar een eerlijk relaas: Berlijn als voorbeeld van positieve en negatieve verbinding met de wereld.
Inspiratiebronnen voor onze benadering zijn de geniale gebroeders Humboldt, die men zelfs in onze tijd als hypermoderne en door en door verantwoorde wereldburgers zou hebben beschouwd. De wereldreiziger en universalist Alexander von Humboldt was al in het begin van de negentiende eeuw anti-racistisch en anti-koloniaal. Broer Wilhelm was al net zo’n alleskunner: diplomaat en staatsman, maar ook taalwetenschapper, oprichter van de Berlijnse universiteit. Hun holistische blik op de wereld is een voorbeeld voor ons. Wij zijn bijna allemaal gespecialiseerd in onze eigen discipline en verankerd in onze cultuur. Als we niet bereid zijn om verbindingen aan te gaan met andere disciplines en andersdenkenden van over de hele wereld, verliezen we het overzicht – en daarmee een verstandige omgang met de wereld. Enerzijds lijkt dat door de onmetelijke omvang van deze ambitie een onmogelijke opgave voor de individuele mens, anderzijds leven we in een tijd waarin we dankzij de wereldwijde migratie, de reismogelijkheden en, vooral, de digitale techniek in staat zijn ons eindeloos te verbinden.
Het Humboldt Forum kan het symbool worden voor het aangaan van relevante verbindingen. Ik noem het Humboldt Forum al enige tijd een ‘katalysator van wereldburgerschap’. Duitsers, vooral journalisten, huiveren bij dergelijke ambities, want de Duitse geschiedenis van de laatste honderd jaar heeft hen gedwongen een toontje lager te zingen. Ze vallen me dus niet bij, maar Hollanders mogen zoiets ambiëren, dat waren immers altijd al missionarissen.
Bij het Humboldt Forum is Neil MacGregor, ex-directeur van het British Museum, inhoudelijk mijn buddy. Hij is absoluut een Duitsland-kenner, maar ook hij is regelmatig verwonderd over de arbeidscultuur in Duitsland en de heftigheid waarmee wordt gediscussieerd over elk detail. Het politieke gedoe leidt ons regelmatig af van de opdracht, namelijk: in een paar jaar tijd een gigantisch en innovatief wereldinstituut neerzetten. Daarbij heeft hij, als leidinggevende van een driekoppige ‘oprichtingsintendance’, de schier onmogelijke taak de musea voor etnologie en Aziatische kunst alsnog te bewegen tot een meer eigentijds concept: het daadwerkelijk delen van gemeenschappelijke geschiedenis met de herkomstlanden van het werelderfgoed dat in genoemde musea is samengebracht. Toen MacGregor anderhalf jaar geleden aantrad, stelde hij vast dat het in beton gegoten concept van deze musea aan dat inmiddels cruciale aspect te weinig aandacht gaf. Het was nog te veel een traditioneel ‘kunsthistorische’ benadering van de culturele objecten van de wereldculturen.
Intussen wordt de tijd krap om deze processen afgerond te hebben voor de opening. Geheel in tegenstelling met de gangbare Duitse praktijk – er wordt hier werkelijk eeuwen gedaan over bouwprojecten – verloopt het bouwproces van het Schloss voorspoedig en ziet het ernaar uit dat men volgend jaar een afgebouwd Humboldt Forum kan overdragen, zodat de inrichting kan beginnen. De oprichtingsintendance heeft al aangekondigd dat dan mogelijk nog niet alles klaar is. Sterker nog, dat het Forum een voortdurend proces van vernieuwingen zal ondergaan. Dit is overigens precies wat wij met onze expositie Berlijn en de wereld beogen: veel flexibele ruimtes en onderdelen zodat er steeds vervangen en aangevuld kan worden. Dus geen ‘vaste opstelling’ of afgeronde tentoonstelling, maar een expositie die bezoekers uitnodigt een eigen bijdrage aan de opstelling te leveren. Soms door een snelle reactie op een vraag, maar ook bijvoorbeeld door goed voorbereide coproductie en zelfs door uitlening van tentoonstellingsruimte aan gemeenschappen die daar hun eigen, onafhankelijke stem kunnen laten klinken.
MacGregor ziet dergelijke participatie het liefst als onderdeel van een organisatie die ook de educatie in het Humboldt Forum ontwikkelt. Hij heeft daarvoor het begrip ‘Humboldt Academie’ gelanceerd en treedt daarmee in de sporen van de vele Bildungsidealisten die de Duitse historie heeft gekend. Ook hij wil dat het Humboldt Forum een ‘instelling voor levenslange zelfontwikkeling’ wordt, voor iedereen, laag- en hoogopgeleid, uit binnen- of buitenland. Wat hem betreft mag daarbij geen enkele drempel worden opgegooid, dus pleit hij voor gratis toegang, ook voor toeristen.