Ik leerde Bernard Huijbers kennen toen ik twaalf jaar was. In de eerste klas van de middel bare school was hij mijn muziekleraar. Een paar jaar later stond ik in het koor waarvoor hij zijn eigen werk dirigeerde: de kerk mu ziek die een nieuw elan gaf aan de katholieke liturgie na het Tweede Vaticaans Concilie.

Huijbers maakte muziek bij de liederen van Huub Oosterhuis, over de God van het christendom van wie ik al pijnloos afscheid had genomen. Maar voor de duur van een lied slaagde ik er moeiteloos in hun geloof te delen. Niet in de overtuiging dat «God bestond», maar gewonnen voor een wereld waarin vragen daarover ertoe deden. Hoe het antwoord ook zou uitvallen, het zou — net als de torso waarover Rilke dichtte — mijn leven veranderen.

In Oosterhuis’ woorden steeg het godsgeloof boven zichzelf uit in die andere twee theologale deugden: hoop en liefde. Met dat laatste hadden vooral de koorsopranen van doen, met het eerste het vertrouwen dat het met het bestaan uiteindelijk in orde zou komen. In die jaren betekende dat vooral politiek in orde, maar daaronder lag de diepe overtuiging dat het goed was te leven. Het één was misschien even naïef als het ander, maar eenmaal muziek geworden deed die naïviteit er niet zo veel meer toe. Woord en lied werden samen de drager van een geluk dat op zijn beurt uitsteeg boven de letterlijkheid van wat ik zong.

Ik ken dat geluk nog altijd en dat ik er erover kan spreken, dank ik in veel opzichten aan Bernard Huijbers. Mijn leven heeft het inderdaad veranderd. Ik ben geen natuurkunde gaan studeren maar filosofie, en ging schrijven.

Gaandeweg verwijderde datgene wat ik schreef zich van de woorden die hij toonzette en scheidden zich onze wegen. Het gods geloof waarom ik mij altijd al weinig bekommerd had, verloor ook hij — maar zo radicaal dat hij er nog altijd naar bleef zoeken, al mocht het niet meer zo heten. Nu was het de natuur die, nogal spinozistisch, de plaats van de schepper en trooster moest innemen, en hij nam mij kwalijk dat ik daardoor niet werd overtuigd. Daarin bleef hij zichzelf. Hij had het altijd al onbegrijpelijk gevonden dat wat hem dreef niet iedereen begeesterde.

Hij trad uit de jezuïetenorde, vertrok naar Frankrijk en verloochende min of meer zijn oude muziek, die over de confessionele grenzen heen een nieuwe kerkzang geschapen had. Voortaan maakte hij zijn eigen teksten of zocht andere dichters die woord gaven aan zijn kosmische mystiek, die hij voor wetenschappelijk hield. De onbe kommerdheid waarmee vroegere geestverwanten zijn repertoire bleven zingen, stoorde hem soms. Als componist van onweer staanbare melodieën werd hij te zeer in de weg gezeten door de theoloog — die hij eigenlijk niet wilde zijn — om te aanvaarden dat zingen belangrijker is dan wat er gezongen wordt.

Wellicht wantrouwde hij de loutere kracht van de melodie, en daarin had hij niet helemaal ongelijk. Muziek spreekt overtuigender dan het woord, maar we weten maar zelden waarvan ze overtuigt. Haar vreugde is minstens zo fysiek als intellectueel en geen theologie zou daarop ooit mogen durven blindvaren. Wie haar omarmt, is voor de logos al een beetje verloren.

Voor Huijbers was dat waarschijnlijk te betrekkelijk, en ondanks zijn afscheid van het christendom te heidens. Het woord moest vlees worden en daarom schreef hij boeken, waarvan de lezers ten slotte even schaars waren als de zangers van zijn liederen talrijk. De jubel waarin de muziek de woorden meesleept tot waar hun letterlijke betekenis oplost, was hem te gedachteloos. Schoonheid moet gedragen worden door een overtuiging. Maar zijn talent en karakter waren voor een dergelijke terughoudendheid zelf te meeslepend. Zij konden niet voorkomen dat het zingen van zijn liederen, louter omwille van henzelf, gelukkig maakte.

Misschien heeft Bernard Huijbers nooit werkelijk beseft hoe belangrijk hij voor hoe velen is geweest — en hij was warempel geen bescheiden man. Weinigen volgden hem ten einde toe, maar hij heeft massa’s doen zingen en levens veranderd. Hij heeft het levensraadsel uiteindelijk niet opgelost, en dat moet hem een beetje dwars hebben gezeten. Vorige week stierf hij in Zuid-Frankrijk, de tachtig al voorbij.