Brucksman: ‘Het is een uitvloeisel van de jaren zestig. Het heeft te maken met die vlam die in leerkrachten brandt: dat idealisme. Je wil te veel. De kinderen en wijzelf zijn er de dupe van. De werkdruk is gigantisch. We worden er ook cynisch van. Ik betrap mezelf erop dat ik me aan het terugtrekken ben in mijn eigen lokaal.’
Van der Linde: ‘Ik ook. Terwijl ik eigenlijk iemand ben van: deuren open en kom binnen.’
Brucksman: ‘Je beschermt jezelf omdat een ander dat niet doet, de beleidsmakers niet, de vakbond niet. Ik ben lid geweest van de vakbond. Geweest. Die mensen houden zich bezig met inhoudelijke zaken en niet met arbeidsomstandigheden.’
Van der Linde: ‘Ik voel de druk in de klas. Ik moet zo veel regelen. En ik ben hier pas twee jaar. Ron, jij hebt die routine al, jij weet waar en bij wie je moet zijn.’
Brucksman: ‘Mis jij daar begeleiding in, Brenda? Eerlijk zeggen.’
Van der Linde: ‘Een beetje wel ja.’
Brucksman: ‘Dat vind ik dus een knelpunt. Mensen zoals Brenda, die pas begonnen zijn, de directie wil haar graag begeleiden maar daar komt niks van terecht. Vanwege de werkdruk en het ziekteverzuim. Maar hoe komt het ziekteverzuim? Vanwege de werkdruk. Oorzaak, gevolg, oorzaak.’
Er is geen animo voor het onderwijsvak. Al helemaal niet bij mannen, meent Burcksman: ‘Die denken: je verdient een peuleschil in dat vak. In het bedrijfsleven pak ik met net zo hard werken veel meer pegels. Dan zie ik nog wat terug voor al die zweetdruppels.’
TE HARD werken voor te weinig geld. Dat vond ook VVD-onderwijsminister Hermans. Hij verhoogde het salaris met 2,25 procent en keerde bovendien een eenmalig extraatje uit van 0,2 procent. Niet genoeg, oordeelden de onderwijsbonden. Veel te weinig zelfs, ‘een schokkend laag bod’. Zij eisen minstens 3,5 procent, zo niet dan wordt er gestaakt op 16 december als de Tweede Kamer debatteert over klassenverkleining en de kwaliteit van het basisonderwijs.
Het rommelt al langer in onderwijsland. Onderbezetting, te grote klassen, brutale leerlingen, agressieve ouders en een diep gezonken status. Wie valt er nog te porren voor het vak?
Simpelweg een les erin stampen is er anno 1998 niet meer bij. De rol van de leraar dijt uit.
Van der Linde: ‘Ik ben ook maatschappelijk werker. Zit ik met gezinnen te praten over zaken die niets met mijn vak te maken hebben. Seksueel misbruik, ik werd daar ver in meegesleurd. Moest ik ouders instrueren hoe ze hun kind konden ondervragen om erachter te komen of het was misbruikt.’
En ruzies buiten school. ‘Ik heb moeders meegemaakt die elkaar op het schoolplein in de haren vlogen. Ik heb ze naar binnen gebracht en gezegd: dat kan niet waar de kinderen bij zijn.’
Brucksman: ‘En dan de kinderen. Het is niet meer: meester, ik heb moeilijkheden met rekenen, maar het is: meester ik heb moeilijkheden met dat jongetje uit de buurt.’
Van der Linde: ‘Of: juf, ik ben ongesteld, wat moet ik nou? En sterfgevallen. Ik zat er avond aan avond.’
Brucksman: ‘Maar ook praktische zaken. Iets is stuk in het gebouw, we hebben geen conciërge. Dus zijn we ook reparateur. En schoonmaker, en psycholoog, en pedagoog enà’
Van der Linde: ‘We moeten feesten organiseren. Om geld binnen te halen voor Foster Parentsplan!’
Brucksman: ‘Sponsorlopen organiseren omdat we een nieuwe videorecorder nodig hebben.’
Van der Linde: ‘We hebben in de buurt moeten aanbellen en vragen om oude kranten.’
Brucksman: ‘Shirtjes wassen met schoolvoetbal!’
EN DAN de ouders! Hun medezeggenschap is veel te ver doorgeschoten.
Brucksman: ‘Vroeger hielden scholen de keuken gesloten, nou, dat was ook niet goed. Maar na de provotijd is het wel erg snel gegaan. En wat is ervan gekomen? De ouders zijn ongenuanceerd, ze schoppen tegen ons aan. Goed, dat is deels eigen schuld. Maar als ze bijvoorbeeld weer eens naar de inspectie gaan met een verzonnen verhaal, moeten we zeggen: beste ouder, dit pikken wij niet.’
Van der Linde: ‘Als leraar van groep acht moet ik kinderen adviseren over wat ze hierna gaan doen. Dan krijg je behoorlijk wat over je heen. Woeste ouders als je een kind naar speciaal onderwijs stuurt. Heb je hem dan helemaal niks geleerd de afgelopen acht jaar?’
Brucksman: ‘Pas op hoor, dat je dat soort dingen niet mee naar huis neemt. Ik heb collega’s echt zien janken.’
Brucksman en Van der Linde gaan zeker staken.
Brucksman: ‘Dat salaris moet omhoog. Dan roepen ze: je hebt toch veel vrije dagen. Wat een dooddoener. Op vrije dagen moeten we bijkomen.’
Van der Linde: ‘Ik heb de hele herfstvakantie nodig gehad.’
Er valt een stilte.
LEUSDEN, woensdagmiddag. Het schoolplein van de protestants-christelijke basisschool De Groenhorst ligt er verlaten bij. De kinderen zijn naar huis. Remko Grandia (25), leraar van groep acht, en Mia Rap (47), intern begeleidster, zijn achtergebleven. Rap vertelt hoe ze vol idealisme het vak in stapte. Tot de sleur kwam, en de afstomping. Toch, zegt ze, blijft haar ideaal een wereld waar het goed is voor iedereen. ‘Waar je gelijk bent, niet aangekeken wordt op aangeboren beperkingen of vermogens. Dat is niet haalbaar, zeker niet in deze tijd, ondanks dat we een protestants-christelijke school zijn. Ook hier is het niet meer vanzelfsprekend dat de een respect heeft voor de ander, dat je je niet denigrerend uitlaat. Ook hier geldt het recht van de sterkste.’
Grandia: ‘Ik zal mijn idealen blijven uitdragen.’
Rap: ‘De kinderen zijn zo mondig geworden. Die enorme hoeveelheid informatie die op ze afkomt. Ze moeten zich wapenen om niet ondergesneeuwd te raken. Wat vroeger vanuit de kerken gepredikt werd, werd voor waar aangenomen. Ik heb zelf meegedaan om dat af te breken. Ik leerde ze kritisch naar kerk en maatschappij te kijken.’
Gevaarlijk, zegt ze. Want een kritische blik kan wel ten koste gaan van ‘s leraars autoriteit.
Grandia: 'Tegen mij zeggen ze soms “meester Remko” en “je” of “jij”. Toch ben ik geen hondje, van hé kom eens hier.’
Rap: ‘Ik ben juf Mia voor ze. Ik heb graag dat ze me aanspreken met “u”. Je moet toch ergens een autoriteit blijven. Dat hebben kinderen nodig. Je moet een grens voor ze stellen. Niet autoritair zijn maar wel beslissingen kunnen nemen.’
Grandia: ‘Klopt. Als ze tijdens de rekenles “je” zeggen pik ik dat niet.’
Rap: ‘Maar dat we die noodzakelijke autoriteit hier in stand weten te houden, is uitzonderlijk. In het westen is het anders. Het blijft hier wel de Veluwe.’
AUTORITEIT, je moet er een natuurlijke aanleg voor hebben.
Rap: ‘Anders, als je dat moet spelen, hebben ze het direct door en nemen ze je geheid in de maling. Een geboren leider zijn is een hoofdkenmerk van goede onderwijzers.’
Grandia knikt. ‘De laatste tien minuten doen we altijd een spelletje. Dan hebben de kinderen zoiets van: de meester is een vriendje. Maar je moet die autoriteit wel zo weer op kunnen pakken.’
Rap: ‘De kinderen zijn mondiger dan ooit.’
Grandia: ‘Het ja-maar-syndroom, zo noem ik dat. Altijd in discussie willen treden. Soms zit ik daar niet op te wachten.’
Rap: ‘Toch is dat een van mijn idealen geweest, dat doorvragen. Dat zo'n kind wil weten waarom jij zegt: doe dat.’
Grandia: ‘Natuurlijk. Dat recht hebben ze. Maar soms doen ze het erom - om onder de plicht uit te komen.’
Ook in Leusden zijn de ouders mondig. Een groot verschil met vroeger, zegt Rap, die al twintig jaar les geeft op De Groenhorst. ‘Al was je een broekie, het woord van de juf of meester was wet voor de ouders. Zou je nu een kind slaan, dan doen de ouders meteen aangifte.’
Grandia heeft vooral veel te stellen met ouders van kinderen die hoger begaafd zijn. ‘Die willen het beste voor hun kind. Je merkt dat ze veel invloed willen uitoefenen op het onderwijsprogramma.’
Rap: ‘Geef ze eens ongelijk. Als gevolg van Onderwijs op maat en Weer samen naar school krijgen trage kinderen alle zorg en de school extra geld. Maar voor de slimmeren gaat de les daardoor te langzaam. Ook zij behoren onderwijs op maat te krijgen.’
Dat betekent ook: extra werk voor de leraar. Diens opleiding concentreert zich op pedagogische vaardigheden.
Rap: ‘De bulk kennis van vroeger heeft de leerkracht van nu niet meer nodig. Die wordt geconfronteerd met mishandeling, scheiding, seksueel misbruik. Je bent als leraar ook opvoeder geworden. Je zet kinderen niet meer in de hoek als ze ruzie hebben. Je zorgt dat ze het uitpraten.’
VAN BOXTEL, minister van Grote Steden, wil de leerkrachten op ‘zwarte scholen’ een bonus geven. Zij staan voor de zwaarste taak: het onderwijs in de probleemwijken verbeteren. Als er in Almere Haven en in Leusden al volop wordt geklaagd, wat maakt een leraar op een ‘zwarte school’ in Amsterdam dan wel niet mee?
Op de Multatulischool in Bos en Lommer is zowat 98 procent van de 350 leerlingen allochtoon. Donderdagmiddag, in de pauze, lopen de leraren vrolijk grappend door de gangen. De leerlingen zijn heel wat rustiger. ‘Goedemiddag jufrouw, goedemiddag meester’, zeggen ze wanneer de onderwijzers passeren.
Groep acht kan nauwelijks wachten tot de les begint. Juf Muriël Muller-Letterboom (43), zelf in Suriname geboren, beweegt zich als de ster van een show door het gebouw. Na de les zegt ze: ‘Ze komen bij me terug. Net nog een meisje, ze kwam even bij me. Vorige week, ouderavond, komt er een jongen van zeventien zomaar met een bord eten aan.’
Ze heeft een band met de kinderen; er zit een jongen bij haar in de klas, die draagt elke ochtend haar tas! Ordeproblemen? Nee, daar heeft ze geen last van. Eigenlijk valt dat op de hele school wel mee.
Muller: ‘Ik zal je eerlijk zeggen: ik heb niet echt veel nodig. Ik weet niet of het aan mijn uitstraling ligt, maar als ik binnenkom kan ik een speld horen vallen. Ja, als we klaar zijn met onze les, dan breken we de tent af. Ik heb een cassetterecorder gekocht en op vrijdagmiddag komt het dak hier naar beneden. Ik ben een gezelligheidsmens en dat projecteer ik op mijn kinderen. Maar ik leer ze wel: gepast. Nu zijn we bezig met de les. Geen geintjes.’
Haar vorige groep, dat was écht te gek, daar werd ze ‘mama’ genoemd, ‘Ik zeg ze ook: ik ben een beetje je moeder. Tussen half negen en drie kom je naar mij als er wat is.’
En zo kan het voorkomen dat ze, zoals vorige week, met drie voor het eerst ongestelde meisjes om de tafel gaat zitten. Een mocht van haar ouders niet meer met jongens spelen, dan zou ze zwanger worden. ‘Onzin, heb ik gezegd. Dan leg ik ze uit hoe het zit, voor een heb ik zelf maandverband gekocht.’
Van Juf Muriël moeten de kinderen naar het nieuws kijken. ‘Verplicht. Ik kom ’s ochtends binnen en zeg: blaadje op tafel. Opstel over het nieuws van gisteren. Oorlog, moord, daar speel ik op in, gaan we over praten. Laatst was er een man hier in het café doodgeschoten. Toen kwamen ze de volgende ochtend en bleek dat een deel het had gezien. Dan ga ik uitleggen waarom bepaalde dingen niet goed zijn.’
DE LAATSTE jaren zijn het vooral Turken en Marokkanen die hun kinderen naar de Multatulischool sturen. Juf Tineke Schouten (53) is leerkracht van groep één en twee. ‘We geven de ouders Nederlandse lessen en we geven lessen in opvoeding. Ouders die niet weten hoe je een formulier invult, vragen dat ons. We bellen de dokter voor ze, het ziekenhuis, de tandarts. Vorige week stond in de krant dat extra allochtone leerkrachten moeten worden ingezet omdat ouders niet op contactavonden komen. Nou, bij ons komen ze allemaal hoor. We leren ze hoe belangrijk de school is en dat het hier een veilige plek voor ze is.’
Voordeel van een ‘zwarte school’ is dat een allochtone leerling voor 1,9 telt. Dat betekent dat in een klas maar zo'n twintig leerlingen zitten. En die leerlingen moeten krijgen wat ze thuis tekortkomen. Dus gaan ze naar het museum, het theater, de bibliotheek, het circus en vieren ze Sinterklaas.
Muller: ‘Ik ga met ze mee naar de open dagen van scholen. De ouders hebben die taalbarrière, die doen dat niet. En de inschrijvingen doe ik ook, sta ik daar met negen kinderen.’
Aan het begin van het jaar brengen de ouders hun kinderen en zeggen: ‘Hier kind. U juf, is goed, is goed.’ En aan het eind van het jaar is het: ‘U zeggen is goede school. U zeggen is goed.’
OP DIT MOMENT is juf Muriël hard bezig aan de voorbereidingen van de Cito-toets. Ze houdt een logboek bij waarin ze per leerling steeds een hoger doel stelt. Vol trots vertelt ze over de kinderen die het goed doen. En over oud-leerlingen die zelf al weer kinderen hebben die vloeiend Nederlands spreken.
Blanke ouders die hun kinderen niet naar haar school sturen, vind ze dom. ‘Ik leer mijn leerlingen dat domme mensen niet bestaan. Maar sorry, in dít geval. Als jouw kind goed kan leren, dan heeft het geen last van de achterstand van een ander kind. Ik heb momenteel een meisje dat echt boven de rest uitsteekt. Daar speel ik op in, zoals ik ook inspeel op zwakke leerlingen.’
Juf Tineke, die in Amersfoort woont, kan aldaar per direct op een blanke school aan het werk. Ze doet het niet. Ze zegt: ‘Het contact met de ouders hier, je bouwt zulke mooie banden met ze op. Dat geeft enorm veel voldoening.’
In de status van hun vak zijn juf Muriël en juf Tineke niet in het minst geïnteresseerd. Ze hoeven helemaal geen status, roepen ze allebei. Zeker doen of ze meer zijn dan een ander, alsof ze meer zijn dan een vuilnisman.
Straks, als de vakantie begint, ligt Juf Muriël eerst drie dagen ziek in bed. Want natuurlijk is het keihard werken en natuurlijk zou ze wel eens wat meer betaald willen krijgen. Toch zou ze niet anders willen. ‘Want’, zegt ze, ‘ik ben heel gelukkig in mijn vak.’
HONDERD procent allochtoon, bestaat dat ook? Jawel. Op de islamitische basisschool IBN-I Sina in de Rotterdamse wijk Charlois zitten 220 leerlingen. Ze komen van heinde en verre, Dordrecht, Zwijndrecht, Ridderkerk. Ze blijven over tussen de middag.
Louise Smit (42): ‘Alle moslims moeten broeders zijn van elkaar.’
Alex Leerentveld (23): ‘Dus moeten de kinderen minstens samen kunnen spelen.’
Smit: ‘Allah staat bovenaan, daaronder alle schepselen. Je moet iedereen respecteren. Als de kinderen dat niet doen, zijn het geen goede moslims.’
Leerentveld: ‘Er zitten hier verschillende moslimkinderen. Turkse, Marokkaanse, Iraakse, Somalische.’
Smit: ‘Alles allochtoon. Geen enkele Nederlander.’
Leerentveld: ‘Het is uitdagend hier les te geven.’
Smit: ‘In de eerste plaats leren we ze met elkaar omgaan. Breng volwassen Marokkanen en Turken maar eens samen!’
Leerentveld: ‘Ze hebben heel sterk dat besef van nationaliteit.’
SMIT GEEFT les in groep één. Daar doen zich de eerste etnische conflictjes voor. ‘Marokkanen tegen Turken. Dat ze de beste en de sterkste willen zijn.’
Maar toch: alles beter dan les geven op een Nederlandse school. Smit: ‘Dat is vreselijk. Die kinderen weten alles beter. Op Nederlandse scholen ben ik finaal afgeknapt. Wat ik in Spijkenisse heb meegemaakt - huiverend denk ik daaraan terug. Hier hebben de kinderen pas ontzag voor je. Je kunt nog wat met je idealen. En je staat in hoog aanzien in die culturen, dat merk je aan de ouders. En dat ik als vrouw geen korte rok aan mag en geen laag uitgesneden truitjes, ach, dat respecteer ik.’
Leerentveld: ‘Ik wilde een keer een poster met boerderijdieren ophangen. Daar stond een varken op, dat kan dus niet. En geen Sinterklaas vieren, geen Kerst, geen verjaardagen. Wel ramadan, heel uitbundig.
Maar dat ontzag van de ouders, inderdaad, waar vind je dat nog als leraar? Je moet zelfs oppassen dat je de ouders niet te snel de indruk geeft dat hun kind zijn best niet doet. De kans bestaat dat je het de volgende dag bont en blauw terugziet.’
Op de islamitische school is het puur en onbedorven lesgeven.
Smit: ‘Islamitische kinderen komen graag naar school.’
Leerentveld: ‘Als om drie uur de bel gaat, blijven mijn kinderen zo lang mogelijk zitten. Echt, ze zijn oprecht geïnteresseerd in je. Dat is bij Nederlandse kinderen wel anders. Ik heb stage gelopen op een school in Spangen. Dat was de hel. Die hebben alles al, weten alles al, ze zeggen: wat kan mij die bloem schelen. Hier zeggen ze: wat een mooie bloem is dat.’
Smit: ‘Vergeet niet: veel kinderen hebben geen speelgoed thuis. Hier is het een paradijs voor ze.’
OP IBN-I SINA draait het onderwijs om de Nederlandse taal. Driekwart van de leerlingen heeft niet op een peuterspeelzaal of crèche gezeten, spreekt geen woord Nederlands.
Leerentveld: ‘Bij alles wat ik doe, moet ik zeggen wat ik doe: “Ik doe nu de deur open”, “Ik kijk nu de schriften na.”’
Smit: ‘Ik moet heel veel zelf bedenken, het lesmateriaal is ontoereikend. Toen ik ze het woord “fiets” moest leren, heb ik een fiets in de klas gebracht. Ik heb ook een keer een kamer ingericht om meubels te kunnen benoemen. Had ik zelf een dekbed en een deken meegenomen. En kisten vol met kleding. Ik neem het allemaal mee.’
Leerentveld: ‘Dat zijn dan nog concrete zaken. Maar emoties. Het verschil tussen weemoedig en droef, lastig hoor.’
Smit en Leerentveld hebben op de islamitische school de inspiratie en het idealisme hervonden die ze op reguliere basisscholen waren kwijtgeraakt. Smit: ‘De voldoening van een kind dat naar je toekomt en zegt: juf het was zo gezellig vandaagà’
Leerentveld: ‘Dan heb je echt zoiets van: leuk.’
Smit: ‘àof het komt naar je toe om even te knuffelen.’
Leerentveld: ‘Je kunt zoveel creativiteit kwijt in het vak. Met knutselen verzin ik de gekste dingen. Elke dag is een nieuwe uitdaging.’
Smit: ‘Het is zo heerlijk om aan het eind van de week te kunnen zeggen: ik heb dit en dat op cognitief gebied bereikt.’