Onlangs, tijdens een les, bleken mijn studenten het woord rancune niet meer te kennen. Ik probeerde het met wrok. Lange stilte. Waarin ik in een flits dacht: moet ik «hoera!» roepen over het feit dat jonge mensen twee griezelige woorden niet meer kunnen thuisbrengen? Wraak, riep toen een student, «rancune» betekent «wraak». Komt in de buurt, zei ik. Rancune ligt daar net naast, rancune is eigenlijk een opgekropt haatgevoel. Het kan ieder moment weer de kop opsteken. Als een koude hagelbui midden in de zomer. Onschuldig incident tijdens een door-de-weekse les. Het incident was in een flits terug toen ik in het paasweekend achter elkaar twee voorstellingen zag van Toneelgroep De Appel. Eerst de toneeltekst van Thomas Bernhard, Voor het pensioen (de Duitse titel blijft beter, Vor der Ruhestand). Dat stuk ramt ons regelrecht het territorium van de rancune in. Daarna Shakespeares De storm. In dat stuk gaan we het landschap van de rancune definitief uit!
Ik weet niet of de toneelmakers van Toneelgroep De Appel het zo hebben bedoeld. Soms gaan toneelteksten zich ongewild met elkaar bemoeien. Tussen Voor het pensioen (1979) en De storm (ongeveer 1611) ligt 368 jaar. De eerste tekst is geschreven in de slagschaduw van een genocide die William Shakespeare zelfs in zijn stoutste politiestaatnachtmerries (waarvan hij er onder koningin Elisabeth I toch aardig wat moet hebben gehad) niet bij elkaar kon verzinnen. Ik weet niet of De storm onder het nazi-regime een populair stuk was. Mijn vermoeden is van niet. De bruine horden van Hitler en zijn cultuurminister Goebbels zullen Shakespeares zwanenzang De storm een de-boel-een-beetje-bij-elkaar-houden-stuk hebben gevonden. En daar hielden de nazi’s niet zo heel erg van. Zij vormden immers een op rancune gebouwde «volksgemeenschap». En daar probeert Shakespeare in de De storm juist afscheid van te nemen.
In Voor het pensioen van de Oostenrijkse toneelschrijver Thomas Bernhard zien we eerst twee zussen. De ene, Vera, praat veel, dribbelt veel, reddert veel, verbergt veel. De andere zus, Clara, is gekluisterd aan een rolstoel, ze zwijgt, ze kijkt, ze stopt sokken, uit haar ogen vonkt haat. Uit het moeras van hun bittere conversaties stijgt al snel de afwezige op: de Broer, president bij de rechtbank, Rudolf Höller. Hij komt straks thuis van zijn werk. Hij staat voor zijn pensioen. Vandaag is de jaarlijkse Grote Dag (voor Vera), de jaarlijkse Grote Marteling (voor Clara). Ieder jaar wordt hier de verjaardag gevierd van Heinrich Himmler, chef van de Waffen-SS, Hitlers keurkorps. Rudolf trekt zijn SS-uniform aan, zijn favoriete sekt («Fürst Metternich») wordt koud gezet, de snapshots uit het concentratiekamp (waar Rudolf commandant was) worden te voorschijn gehaald.
Dit zwartbruin gekleurde inferno werd in 1979 in Stuttgart in wereldpremière gebracht door regisseur Claus Peymann (hier in het Holland Festival te zien geweest). Leonard Frank regisseerde in 1981 de Nederlandse première bij Baal, in de prachtige vertaling van Hans W. Bakx, die hier ook wordt gebruikt. Beide voorstellingen werkten indertijd als een natte dweil in het gelaat van het politiek correcte denken over de Tweede Wereldoorlog en de holocaust. «Komedie over de Duitse ziel» is de ondertitel. Jac Heijer schreef in 1981 in NRC Handelsblad: «Als je lacht – en dat heb ik veel moeten doen – gebeurt dat omdat je jezelf wilt beschermen.»
De regisseurs Geert de Jong en Jules Terlingen, die beiden ook meespelen, hebben veel geschrapt – van bijna drieënhalf uur terug naar ruim anderhalf uur. Dat is een goeie keuze. In 1981 was er nog veel tijd nodig om de Werdegang van de Duitse ziel (lachspiegel van de Nederlandse ziel tussen 1940 en 1945?) in het gelaat van de toeschouwer te etsen. Anno 2006 zou die overdaad aan tekst pretentieus klinken. De toneelspelers hebben al werkend zelf het stuk geknipt en geschoren. En de essentie van Voor het pensioen behouden. Die essentie is een uit angst geboren rancune, die tot een dodelijk virus wordt. De twee zussen en de broer zijn de verpersoonlijking van drie schijngestalten van die angst. Vera (Sacha Bulthuis) speelt de beheersing, tegen beter weten in. Als een teutoonse Jomanda probeert ze de spoken uit het verleden een diepe put in te praten. Clara (Geert de Jong) is haar alter ego: de haat zit diep, in haar oogopslag (de rol is goeddeels zwijgend) zie je veel verzwegen geschiedenis.
Clara is ook het enige slachtoffer in dit stuk: ze liep een fatale verlamming op tijdens een geallieerd bombardement. Geert de Jong speelt dat ze alles al een keer heeft gezien. Ze is alleen nog maar bang dat ze in dit gekkenhuis ooit nog eens onverhoeds wordt doodgeslagen of doodgeschoten. Broer is namelijk een ongeleid projectiel. Rudolf Höller (Jules Terlingen) wordt neergezet als een uiterlijk beschaafd geworden nazi. Hij praat bekakt. Hij ontmaskert zichzelf echter in kleinburgerlijke rituelen en in woedeuitbarstingen, vooral richting Clara. De woede van de ex-nazi richt zich tegen mensen die nog de moeite nemen beschaafde kranten door te nemen en beschaafde boeken te lezen. Jules Terlingen speelt eigenlijk de griezelige nazi die op Duitse journaalbeelden ooit tijdens een speech zijn pistool trok en sprak: «Iedere keer als ik het woord cultuur hoor, trek ik mijn revolver.»
De Appel brengt Voor het pensioen als een bizar en gruwelijk kamerspel en toont aan dat het hier gaat om een tijdloos scherpe tekst.
En dan De storm. Zwanenzang van William Shakespeare, regie: Aus Greidanus, artistiek leider van De Appel. De storm is een weinig gespeeld stuk. Toen ik ging natellen hoe lang ik het stuk niet heb gezien, kwam ik op veertien jaar: Peter Brooks fabelachtige voorstelling met zijn Parijse groep in 1992, dat was mijn laatste. Voor De Appel is De storm ook toneelgeschiedenis: precies dertig jaar geleden regisseerde Erik Vos het stuk in het Appeltheater, zijn eerste Shakespeare op die plek, er zouden er nog vele volgen. Opvolger Aus Greidanus heeft van de tekst een kale, harde en indringende voorstelling gemaakt, zonder franje. Het eiland waarop het stuk speelt, is hier een leeggeruimde piste, wij zitten er omheen. De toneelspelers vertellen samen het verhaal.
De vertelling begint met een storm en een schipbreuk. De slachtoffers van de scheepsramp worden in groepjes op het eiland geslingerd. Die «groepjes» zwerven rond en komen pas vrij laat bij elkaar. Dit eiland is ooit het eigendom (geworden) van de middels een staatsgreep verdreven Hertog van Milaan, de magiër Prospero. Als balling belandde hij hier met zijn dochter Miranda. Hij onderwierp de enige bewoner, Kalibaan, tot zijn slaaf. En hij bevrijdde de uit een heks geboren luchtgeest Ariël uit een eeuwigdurende marteling. Ariël moet zijn definitieve vrijheid verdienen middels veel toverwerk. De storm, de schipbreuk en het verspreiden van de slachtoffers is de eerste zware klus die Ariël klaart. De heersers van Milaan en Napels (en hun hofhouding) vormen de grootste groep schipbreukelingen, bijna allemaal vijanden van Prospero. Zij hebben hem uit Milaan verdreven. Zij worden derhalve ook het zwaarst geteisterd door de toverkrachten van Prospero en Ariël. De tweede groep bestaat uit hartstochtelijke drinkebroers die op Kalibaan stuiten en met hem een nieuwe staatsgreep tegen Prospero organiseren: de tovenaar moet dood, zij willen heersers over dit eiland worden. De derde «groep» is een eenmansfractie: Ferdinand, zoon van de vorst van Napels. Hij is voorbestemd tot liefde en huwelijk met Miranda, Prospero’s dochter.
Prospero neemt stap voor stap wraak voor wat hem en Miranda is aangedaan. Aanvankelijk zindert hij van woede. Als hij de effecten ziet van zijn magische kunsten (die brengen Prospero’s vijanden tot op de rand van krankzinnigheid en delirium) bindt de magiër in. Hij heeft in een ontroerende tekst al aangekondigd dat hij zijn toverstaf zal neerleggen. Aan het begin van het vijfde bedrijf stoot hij ook zijn rancune af: «Ik kies nu, met iets nobelers, mijn rede/ partij tegen mijn woede. Naastenliefde/ is van een hogere orde dan vergelding/ Berouwt het hun, dan ben ik waar ik wil.» Vergeving uit herwonnen mededogen: dat is het inzicht dat Prospero wint na het afleggen van zijn wraakgevoelens.
Het is een beeld van De storm dat ik niet eerder zo sterk geaccentueerd zag. En die helderheid heeft alles met de vertolker van Prospero te maken: Hubert Fermin. Hij dwaalt, hardop denkend, meestal in nonchalante vrijetijdskleding, doorheen de piste. Hij wordt langzaam zachter, beïnvloed door het gedrag van zijn dochter Miranda en door de argumenten van luchtgeest Ariël. Fermin speelt die queeste bijna steriel, zakelijk, als de afhandelaar van enkele onbetaalde rekeningen in een crimineel circuit. Maar hij groeit in de loop van de vertelling boven de dwangneuroses van zijn wraak uit. Een wonder van kalm toneelspelen, zonder franje.
Fermin wordt in zijn exercities als magiër effectief ondersteund door de wonderschone vertolking van Gaby Milder (Ariël met een punky hoerapruik) en Judith Linssen (de aandoenlijk naïeve Miranda). De overige toneelspelers kneden zich stap voor stap, scène na scène, tot een hecht ensemble, dat in die blote piste alles uit de kast trekt om het verhaal leven in te blazen. Toen ik dit had opgeschreven, las ik in sommige kritieken dat de voorstelling een «ouderwetserige» of conventionele, traditionele indruk maakt. Ik heb er geen last van gehad. En trouwens, als een conventie of toneelspelerstraditie op een effectieve wijze wordt gekoesterd, en Shakespeare als nieuw lijkt herlezen, dan kan ik in de verste verten geen bezwaar verzinnen tegen deze liefdevolle verklanking van de tekst.
_
Voor het pensioen (tot en met 13 mei)
en De storm (tot en met 20 mei)
Toneelgroep De Appel, Appeltheater, Scheveningenwww.toneelgroepdeappel.nl