Er zijn twee Griekse generaals die zich in de klassieke oorlog om Troje wagen aan een potje goden-treiteren. De eerste is Agamemnon, die lichtzinnig omspringt met godin Artemis en het bezuurt met het offeren van zijn dochter Iphigeneia. De tweede is Ajax, die in de slotfase van de Trojaanse oorlog godin Athena tot het uiterste tergt. In een ruzie over een oorlogstrofee wordt hij door Athena geslagen met slaande waanzin: terwijl Ajax denkt zijn rivalen mores te leren, slacht hij een kudde vee. Weer bij zinnen schaamt hij zich letterlijk dood. Na zijn zelfmoord maakt zijn broer ruzie met Griekse generaals over het lijk – een klassiek conflict: begraven we hem of laten we zijn stoffelijke resten liggen als voer voor de gieren? Ajax’ vroegere aartsvijand Odysseus beslecht uiteindelijk het conflict: Ajax wordt keurig begraven.

Sophokles’ tragedie, in coproductie gebracht door De Theatercompagnie en Toneelgroep Amsterdam (regie: Theu Boermans), zadelt toneelmakers op met twee problemen. Probleem één: hoe voer je een held op die vanaf het begin een antiheld is die zich tien vadem diep de grond in schaamt? Hans Kesting speelt Ajax verdienstelijk tot redelijk goed. Maar écht goed? Nou nee, ik heb reus Kesting met zijn stem als een Welshe kerkklok wel eens beter gehoord en gezien. Halina Reijn is als Ajax’ vrouw Tekmessa niet meer dan aardig, en ook de technicus van de zendmicrofoons had zijn avond niet. Alle emoties klonken metaalachtig. Raar eigenlijk, want het toneelbeeld van vervaarlijk golvend, in de toneeltoren oplopend hout lijkt me de ideale speelvloer (ontwerp: Bernhard Hammer) voor een natuurlijke akoestiek. Geen ideale ruimte om in te bewegen, trouwens, wat op zichzelf weer mooi is: je ziet toneelspelers een pittig robbertje vechten met de ruimte die voor hen bedacht is.

Dan moet er overigens wel iets te bevechten zijn. In dat opzicht heb ik mededogen met de twee toneelspelers die de koorteksten voor hun rekening nemen: Jappe Claes en Myranda Jongeling. In de tekst van Sophokles – als ik die goed begrijp – zijn dat emotioneel betrokken soldaten van Ajax die zichzelf voortdurend naar de strot grijpen van ellende. In deze voorstelling lopen twee zonderlingen rond; hun teksten klinken hysterisch. Als toeschouwer dacht ik almaar: kalm nu maar, misschien valt het mee, wellicht komt alles goed. Maar dat moet het effect zijn van de koorteksten, niet de intentie van de acteurs die de teksten spelen. Rode tulpen rood verven heet dat in jargon.

Het tweede probleem van de toneeltekst Ajax is dat er na de zelfmoord van de titelheld – mooi toneeleffect trouwens, achter mij viel een dame bijna in katzwijm – nóg een drama volgt: de vraag of de antiheld een ordentelijke begrafenis verdient of voer wordt voor de roofvogels. Dat debat is eigenlijk alleen interessant als de rol van het koor in het eerste deel op het scherpst van de snede wordt gespeeld. Dat Ajax en zijn vrouw het moeilijk hebben, dat geloof je wel. Maar dat de kijkers, de betrokkenen, de mensen die meeleven en meelijden, niet kunnen geloven dat hún (anti)held postuum dreigt te worden geschoffeerd, dat moet je als kijker kunnen doorvoelen. Gebeurt hier helaas niet. Zaallicht aan, veel gedraaf, argumenten over en weer – het zal allemaal wel. Het slotbeeld van de voorstelling oogt indrukwekkend (ik verklap het niet) maar het slaat nergens op. Zo’n beeld dient zich te verhouden tot de voorstelling als geheel. Is hier niet het geval. Het is een foefje. Flauw slot van een nogal zouteloze voorstelling.

Ajax, De Theatercompagnie/Toneelgroep Amsterdam, t/m 1 december