Een uitgelezen zomeronderwerp is het neoconservatisme. Deze aan het begin van de 21ste eeuw populaire politieke stroming zou onze door linkse raddraaiers gedomineerde westerse maatschappij een ander aanzien geven. We zouden ‘weerbaar’ en ‘manhaftig’ worden, in plaats van invoelend en meegaand. Er zou een einde komen aan de softe emotiepolitiek van de jaren zestig en het pragmatisch gepruts van de jaren negentig. De samenleving was volgens de neoconservatieve Bokito’s en hun grote stapels boeken hartstikke maakbaar, wanneer de overheid maar spierballen zou laten zien. Burgers op hun verantwoordelijkheden wijzen in plaats van ze uit de staatsruif te laten peuzelen. En erop los slaan als andere landen niet luisteren.
Nu, de moeder aller neoconservatieve ambities is nog dagelijks in het nieuws. Alleen is die oorlog in Irak wel uitgegroeid tot een buitenproportioneel drama. Mede daardoor is George W. Bush, internationaal leidsman van de neoconservatieve beweging, impopulairder dan een Amerikaanse president ooit was. En letterlijk ál zijn prominente neoconservatieve kompanen zijn ondertussen publiekelijk te kijk gezet vanwege corruptiepraktijken waarbij Bill Clintons leugen om Monica’s wil in het niet valt. De vanwege hun doorwrochte denkbeelden zo bewierookte leerlingen van de filosoof Leo Strauss bleken vooral een stel zeer brutale ladenlichters, dat omkocht, loog en baantjes uitdeelde in de beste Afrikaanse stijl.
Ook in Nederland is het tobben geblazen met het eens zo zelfverzekerde neoconservatisme. Alle politieke energie die de nieuwe denktanks en opiniebladen hebben gegenereerd met hun boutades over mannelijkheid en de westerse superieure cultuur is ingepikt door Geert Wilders. Dat is een arbeidersjongen die geen boodschap heeft aan antiliberaal intellectualisme. ‘Who the f* is Strauss?’ zegt Wilders, ‘ik wil niet walsen! Ik wil de Venlose Sharia invoeren: doodstraf op zwart rijden, doodstraf op zwart werken, doodstraf op zwart in het algemeen.’ Bij dat platte stemmenkanon blijven de rechtse boekenjongens liever uit de buurt. Een tijd van bescheidenheid voor het neoconservatisme lijkt aangebroken.
Neem de ‘Rotterdamwet’, stoer neoconservatisme in de praktijk. Onder aanvoering van Marco Pastors, toenmalig baas van Leefbaar Rotterdam, viel Rotterdam regelmatig op in de media. De stad zou migranten zonder eigen inkomen gaan weren, want nog meer kansarmen kon Rotterdam er niet bij hebben. De andere politieke partijen waren ronduit jaloers op de compromisloze wijze waarop deze nieuwe politieke ster zijn plan realiseerde. De Rotterdamwet, dat was nog eens een staaltje nieuwe politiek: hard, duidelijk, eerlijk, niet bang om het allochtonenbeestje bij de naam te noemen! Maar uit een recente studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau valt op te maken dat hierdoor uiteindelijk zo’n driehonderd mensen uit probleemwijken zijn geweerd. Driehonderd op de zeshonderdduizend inwoners van Rotterdam – daardoor is het plan niet noodzakelijk een mislukking, maar het oorspronkelijke borstgeroffel van de neoconservatieve Bokito’s steekt er schril bij af.
Er zijn ook aanwijzingen dat de neoconservatieve bescheidenheid al in praktijk wordt gebracht. Bart Jan Spruyt, voorman van de Nederlandse conservatieven, schrijft plotseling sympathieke stukken over basketbal (Opinio, juni 2007). En hij blijkt nu het conservatisme te belijden omdat het volgens hem door progressieven gedomineerde debat anders zo sáái wordt (Volkskrant, juni 2007). Dat is althans de strekking van een ongevraagd advies dat hij aan politicoloog en aanstaand tv-commentator Jos de Beus meegaf. Verzet tegen saaiheid, heel goed! Wel staat dit esthetisch verlangen wat in contrast met, noem wat, de oorspronkelijke aandrang de hel te ontketenen in het Midden-Oosten. Of moest Bagdad ook branden omdat het geneuzel hier ongekende hoogten had bereikt?