In de korte verhalen van de Argentijnse Mariana Enriquez ontsporen gruwelijke alledaagse gebeurtenissen tot gruwelijke onalledaagse verschijnselen. Het is moeilijk te zeggen waar het realisme stopt en de horror begint in een wereld waar horror altijd al integraal onderdeel van de samenleving is. Verdwijnen verwaarloosde kinderen of worden ze geofferd? Slaat de jaloezie van een man voor zijn nieuwgeborene om in waanzin of is hij tijdelijk, ‘gewoon’ in de war? Wordt er een jongetje gevangen gehouden bij de buren of is de depressieve vertelster zelf definitief ontspoord na haar tragische nalatigheid als verzorgster in een weeshuis? Is de plotseling epidemische zelfverbranding van vrouwen een daad van verzet of besmettelijke waanzin?
In het openingsverhaal verhuist een jonge vrouw uit de middenklasse, zelfvoldaan over haar eigen durf, naar het enorme art-decohuis van haar familie dat in een verloederde wijk bij het spoor staat. Pal tegenover het prachtige huis woont een zwangere verslaafde met haar zoontje op straat. Overal in de buurt staan altaartjes voor heiligen, maar aan de andere kant van het spoor worden minder onschuldige heiligen aanbeden die met de juiste offers mensen kunnen beschermen tegen de politie. Op een avond staat het overbuurkind voor de deur, zijn moeder is verdwenen en als een vampier wacht hij op de drempel om binnen genodigd te worden. De vertelster geeft hem eten en koopt een ijsje voor hem. In de overtuiging dat het gruwelijk gemartelde – sporen wijzen op een offer – kinderlichaam dat kort daarop gevonden wordt dat van het overbuurjongetje is, krijgt de vertelster spijt dat ze niet meer heeft gedaan om hem te helpen. Ze verschanst zich in huis om via de tv het laatste nieuws te volgen over wat er in haar eigen straat is gevonden, zoals de welvarenden overal doen om het lijden elders te kunnen volgen. Het blijkt uiteindelijk een ander kind te zijn, maar wanneer de vertelster de moeder weer ziet is ze alleen, zonder zoon en zonder baby.

Dingen die we verloren in het vuur bevat twaalf korte verhalen, die zich afspelen in Buenos Aires, in Corrientes in het uiterste noorden en in het zuiden van Argentinië. De dictatuur en de economische crisis zijn altijd sluimerend op de achtergrond aanwezig. Het zijn stuk voor stuk gruwelverhalen met magische elementen maar zonder sprookjesachtige lieflijkheid. Het zijn hedendaagse verhalen over roekeloze, ontevreden vrouwen, niet per se sympathiek. Vrouwen die hun mannen ten diepste minachten, maar niet de middelen hebben om daar iets praktisch aan te doen.
Enriquez speelt met verschillende genres, de tropen van de gothic novel en die van het magisch realisme. Zoals gebruikelijk in het genre van de fantastische verhalen wordt de lezer meestal de keus gelaten te geloven dat de bovennatuurlijke gebeurtenissen echt plaatsvinden of zich uitsluitend in de verbeelding van de verteller afspelen. Maar zoals bij alle effectieve verhalen maakt het niet uit dat de lezer weet wat de genreconventies zijn. De aanloop, de beschrijvingen, het aanzwellende onheil zijn er niet minder bloedstollend om. Het zijn verhalen die je tijdens het lezen de oren doen spitsen voor gerammel of geritsel in een leeg huis. Waarbij je halverwege niet kunt nalaten te controleren of de deur op slot zit, of de gordijnen overal gesloten zijn, of je partner nog ademt in bed.
In Spinnenweb beseft een meisje wanneer ze haar echtgenoot voor het eerst meeneemt naar haar familie in het Noorden dat ze getrouwd is met een ondraaglijke man. ’s Avonds in een verlaten provinciehotel – terug van een trip naar Paraguay – vertellen de overnachtende buschauffeurs spookverhalen over verdwenen mensen. De volgende dag is de echtgenoot verdwenen. Het griezelige is niet zozeer dat hij verdwenen is, als wel dat vertelster en reisgenoot stilzwijgend besluiten hem niet te zoeken en na de onverwachte onderbreking katerig koers zetten naar huis. Zoals het verhaal wordt ingebed in de lokale spookverhalen legt het verhaal zelf weer de kiem voor het volgende spookverhaal. In veel van de verhalen is er een kwaad dat besmettelijk lijkt, het sijpelt uit een verlaten huis of springt van schoolmeisje naar klasgenoot, van vrouw naar vrouw.
De gruwelijkste epidemie is die in het titelverhaal. Vrouwen uit alle rangen en standen worden in de fik gestoken door hun jaloerse echtgenoten of vriendjes, totdat de vrouwen beginnen zichzelf te verbranden. ‘Er waren veel verbrande vrouwen nodig om de zelfverbranding te laten beginnen’, wordt laconiek vermeld. Aanvankelijk gelooft niemand dat de vrouwen het zelf doen, maar ondanks repressieve politiemaatregelen – elke vrouw is verdacht – blijven de zelfverbrandingen toenemen. Er ontstaat een netwerk van clandestiene klinieken gerund door vrouwen, waar vrouwen geholpen worden hun zelfverbranding te filmen en vervolgens te revalideren. Ondanks de droge en alledaagse toon waarin het verteld wordt, is het verhaal compact als een parabel: wie heeft macht, wie wordt geweld aangedaan en waarom?
Wat lang na het lezen bijblijft, zijn niet de magische elementen van deze verhalen, maar het gruwelijke van de alledaagse werkelijkheid waarin ze zijn ingebed. Niet het gezwollen lichaam van een tienerjongen dat uit de zwart vervuilde rivier herrijst, maar de politie die onbestraft arme kinderen vermoordt die niet doen wat ze willen. Of de doodsbange serveerster die een groep dronken militairen moet bedienen en net als de machteloze omstanders weet dat het slecht gaat aflopen.