
Dit is het moment waarop ik het hopeloze van de hele onderneming inzie. En dat inzicht komt zoals gewoonlijk tijdens de terugreis, die trouwens nog heel wat voeten in de aarde heeft. Denk niet aan een echt reisavontuur, met kamelen, een niet geplande overnachting bij de Touaregs en een Landrover die het bijna begeeft. Denk niet volgens deze lijn: het Engelse woord ‘travel’ dat ooit synoniem zou zijn geweest met het Franse ‘travail’ (werk, kwelling zelfs) waarin de fysieke uitputting van het zeventiende- en achttiende-eeuwse reizen tot uitdrukking kwam.
Denk tegenwoordige tijd: een terugvlucht met Ryanair, de inmiddels beruchte prijsvechter die zijn passagiers voorhoudt dat alleen een geprinte boarding pass als geldig wordt aangemerkt. Eindeloos geklungel met een smartphone en een onbetrouwbaar Spaans wifi-netwerk via Airbnb, om een en ander te downloaden. Daar gaat een ochtend mee heen, de zo geromantiseerde laatste dag of laatste ochtend. Op goed geluk, want geen printer in de buurt, dan maar met enkel de telefoonafbeelding van de boarding pass naar het vliegveld. Wij zijn bang gemaakt met boetes die zullen volgen, maar het personeel weet niet waar we het over hebben. Het verschil tussen een screenshot en de materialiteit van een papiertje is kennelijk alleen voor ons, mijn man en ik, van belang.
Natuurlijk, het wachten en het haastige boarden zelf, dat bij Ryanair stiekem lijkt te gebeuren, altijd bij een afgezonderde pier, waarna op een gegeven moment zonder mededeling vooraf de rij wachtenden zich in beweging zet – volg die rij, het is de jouwe –, dat alles zou je met een beetje gevoel voor melodrama een kwelling kunnen noemen. Het afgeladen vliegtuig, het oververmoeide personeel dat zo van een willekeurige Europese winkelstraat lijkt te zijn geplukt, het gevecht om de bagageruimte, de stoelen die hufter proof zijn en ook zo zitten.
De vlucht is spotgoedkoop, maar de vraag is: hoe goedkoop zijn wij, de passagiers inmiddels geworden?
Dan eenmaal in de lucht naar de wc, die zo smerig is dat zelfs een staande man zich hier geen raad mee weet. Ik waarschuw de stewardess, die tussen al haar werkzaamheden door net een hap neemt van een broodje, waarvan ik later leer dat ze het zelf moet betalen. Ze gooit haar armen in de lucht, als teken van algehele onmacht, haar saucijzenbroodje begint nu zelf bijna aan een vlucht.
En in het gezicht van die overbelaste, slecht betaalde stewardess, die toch als representant geldt van haar vliegtuigmaatschappij en die eigenlijk al die leuke en spotgoedkope Europese stedentripjes mogelijk maakt, waarvan ze er een aantal per dag uitvoert, met precies 25 minuten pauze, in dat gezicht herken ik het hopeloze van de hele onderneming. Zij heeft haar glimlachende masker al lang laten vallen. En ik walg van mijn toeristische zelf. En ik schaam mij.
De kritiek op het toerisme is praktisch even oud als het toerisme zelf, die nieuwe vinding zo halverwege de negentiende eeuw, waarbij (groepen) mensen in een min of meer georganiseerd verband een reis ondernemen. Er zijn tickets te vergeven, voor boot en trein, en later ook hotelvouchers. Er ontstaat een nieuw beroep, de zogeheten reisagent. De beroemdste is ongetwijfeld nog steeds Thomas Cook (1808-1892), de Engelsman die rond 1840 voor zo’n zeshonderd mensen een treinreis regelt van het Engelse Leicester naar het even Engelse Loughborough, elf mijl in totaal. Al snel zal de ondernemende Cook ook buitenlandse reizen aanbieden, naar de Rijn en naar Parijs, en in 1869 verzorgt hij de ‘first middle class Conducted Crusade’, een middenklasse-kruistocht naar het Beloofde Land.
Rond diezelfde tijd doet een Britse consul in Italië zijn beklag in het Britse Blackwood’s Magazine. Hij ontwaart een ‘nieuw en groeiend kwaad (…) waarbij zo’n veertig of vijftig mensen, ongeacht hun leeftijd of sekse, van Londen naar Napels worden gebracht en rondgeleid, inclusief terugreis’. De consul ziet de Italiaanse steden ‘overspoeld raken door deze creaturen, die altijd groepsgewijs opereren en die dicht in de buurt blijven van hun gids die als een herdershond voorop gaat’. De term ‘kudde’ valt, en als iets het massale karakter van het toerisme zal definiëren is het ongetwijfeld het ontmenselijkte ‘kuddegedrag’ dat oplettende buitenstaanders registeren, buitenstaanders die zelf als Engelsman ook toevallig op de Italiaanse plekken zijn waar zich dit kwaadwaardige schouwspel afspeelt.
De ‘anderen’, dat zijn altijd de schuldigen in dit smakeloze tafereel. De criticus zelf treft wonderlijk genoeg nooit enige smaad.
De Amerikaanse historicus en essayist Daniel J. Boorstin schreef in zijn beroemde boek uit 1961 The Image: A Guide to Pseudo-Events in America een hilarische beschouwing over het toerisme, waar bovenstaande citaten uit afkomstig zijn.
1961, mijn geboortejaar. Ik weet niet beter of toerisme bestaat, sterker nog, ik ben van kinds af aan een toerist geweest. Een herinnering: in 1966 of 1967 ondernamen onze buren een georganiseerde reis naar Egypte. Dat was met recht een onderneming, want politieagenten gingen de toeristen voor om de bedelaars in Caïro van de straten te knuppelen. Datzelfde Egypte, dat jarenlang gold als het gemakkelijke en goedkope zonpakkertje van de touroperators, voordat islamistische terreur de zon verduisterde.
Boorstin doopte zijn essay over toerisme ‘de verloren kunst van het reizen’ en verwijst daarmee naar de Grand Tours, zoals die in de zestiende en zeventiende eeuw gewoon waren voor jongelui van aristocratische en voorname afkomst. Daar werd nog echt gereisd, met avontuur en paarden en modderwegen. Daar werden inzichten opgedaan en vergezichten aanschouwd die een leven lang zouden beklijven. Men vroeg belet bij beroemde Duitse filosofen, Franse denkers, en keerde terug als een wereldwijs man.
Nogmaals, ik weet niet beter of de reiziger transformeert op enig moment in een toerist, ook als zo iemand een solo-wandeltocht onderneemt in het noordwesten van Thailand. Zo iemand zal andere buitenlanders tegenkomen, met hetzelfde unieke reisdoel in het achterhoofd. Zij zullen elkaar herkennen, kortstondig verbroederen, ervaringen en tips uitwisselen. En misschien treffen ze elkaar weer bij de gate, in Bangkok, wachtend op hetzelfde vliegtuig. Lang is geprobeerd de ‘echte reiziger’ te onderscheiden van die andere, ordinaire categorie, de toeristische. In de hedendaagse praktijk is dat onderscheid zinloos geworden.
Boorstin concludeerde in 1961 nog: ‘Wanneer het risico dat de reiziger loopt gewoon verzekerbaar is geworden, is zo iemand veranderd in een toerist.’
Echt, ik dacht al lang vrede te hebben gesloten met mijn toeristische zelf. We maken een rondreis langs drie Spaanse steden: Malaga (strand plus de nieuwe dependance van het Parijse museum Georges Pompidou), Cordoba (Mezquita) en Granada (Alhambra). We vliegen, nemen ter plekke treinen en bussen, en mijn echtgenoot heeft de Airbnb’s geregeld. Dat is goedkoper en vriendelijker en leuker dan de eeuwige hotels die ik wil reserveren. Bij de mensen thuis, wat wil je nog meer? Ik huiver, maar ik huiver altijd.
In 1958 al schreef Hans Magnus Enzensberger Eine Theorie des Tourismus, een essay dat vrij is van het reizigerssnobisme en dat een koele blik werpt op het verschijnsel dat steeds massaler vormen aanneemt. Het is nog net geschreven in de tijd dat vooral mevrouw en mijnheer aan een vliegvakantie deden. In de jaren zeventig en daarna zal de h. in de h., hulp in de huishouding, net zo zelfverzekerd boeken.
Enzensberger vraagt zich onsentimenteel af: ‘Hebben wij het toerisme gecreëerd, of heeft het ons gevormd?’ Hij hint op het laatste. Toen bestond al het idee dat de ‘toeristische beweging’ niet te beheersen is en haar eigen ondergang zal bezegelen. Want, merkt Enzensberger fijntjes op, ‘het toerisme kan zichzelf niet historisch begrijpen, en elke kritiek op het toerisme is zelf ook blind’. Je kunt ook zeggen: wanneer je eenmaal aankomt op je bestemming is de bestemming al verwoest.
Kort behandelt Enzensberger de historische nieuwigheid dat mensen reizen gingen ondernemen ‘als doel in zichzelf’, dus zonder economische of fysieke noodzaak. Tot de achttiende eeuw ziet Enzensberger een leger van ‘soldaten en bodes, pelgrims, studenten, staatsmannen, landlopers en voortvluchtigen’ de onbekende wegen onveilig maken. Iemand wordt verbannen uit zijn gemeenschap of wordt getroffen door een natuurramp en raakt zo overgeleverd aan de goedertierenheid van vreemden. Reizen is rampspoed. Maar dan, met de ontwikkeling van de spoorwegen en de geboorte van het hotel ‘als Kasteel voor de Hoge Bourgeoisie’, ontstaat het verlangen naar vreemde verten die zelf gezien en beproefd moeten worden. In de voetsporen van romantische dichters als Keats, Shelley en Byron probeert de toerist ‘de droom te verwezenlijken die de Romantiek projecteerde op het Verre’. Het alpinisme staat in het midden van de negentiende eeuw volop in de belangstelling, de onbereikbare bergtop geldt als het symbool van het sublieme.
En zo slaan eerst de rijken en aanzienlijken en later ook de opkomende middenklassen aan het reizen. Er ontstaat een ‘nieuw mensenrecht’ om ‘jezelf even terug te trekken uit je eigen beschaving’, uit je eigen leven. Enzensberger toont ons de cijfers van toen. In 1940 is 25 procent van de Amerikaanse werknemers verzekerd van een betaalde vakantie. In 1957 is dat al negentig procent. Toerisme, stelt Enzensberger, is gebaseerd op het verlangen naar ‘the pursuit of happiness’. Ook in het naoorlogse Europa zal de groei onstuimig zijn. >
‘Het westerse toerisme is een van de grote nihilistische bewegingen (…) waardoor zwermen van gigantische bacteriën, ook wel toeristen genoemd, inmiddels het Verre en Midden-Oosten bezoedelen, onderwijl het glinsterend slijmspoor van Thomas Cook achterlatend, (…) waardoor het onderscheid tussen Caïro en Honolulu vervaagt, en dat tussen Taormina en Colombo betekenisloos wordt.’
Dat is nog eens een manier om je te distantiëren. Hier is niet Hans Magnus Enzensberger aan het woord, maar Gerhard Nebel, de conservatieve Duitse schrijver en criticus, met zijn onnavolgbare oorlogsverleden, die zijn kritiek in 1950 zo formuleert. Enzensberger is streng voor zijn landgenoot. Dit is geen ‘kritiek van’ maar een ‘geprivilegieerde reactie op’ het toerisme. Wat bedoelt Nebel met ‘nihilisme’, vanwaar die arrogantie, waarom wordt de massa’s ontzegd wat kennelijk wel Nebel is toegestaan?
En nog steeds, bijna zeventig jaar later, waarin het toerisme pas werkelijk ‘epidemisch’ is geworden, klinkt elke kritiek op voorhand als een verwaten oproep om de toeristische geneugtes te reserveren voor Ons Soort Mensen, dat de Bezienswaardigheid weet te duiden en te appreciëren. De toerist klaagt per definitie over het toeristische. Hij is de uitzondering, en zij daar, die hordes, zitten fout.
Wel benoemt Enzensberger de intrinsieke paradox die het toerisme in zich draagt. ‘Het ongerepte en onaangeraakte kan alleen worden ervaren door het aan te raken. Het is belangrijk om de eerste te zijn.’ En zo verandert de toeristische reis in een race tegen de anderen.
De laatste jaren is er sprake van wat je een toeristische ontploffing moet noemen. Nederlandse cijfers van het cbs: ‘In absolute aantallen is het aantal budgetpassagiers in zeven jaar meer dan verdubbeld, van 3,4 miljoen in het tweede kwartaal van 2010 tot 7,5 miljoen passagiers in het tweede kwartaal van 2017.’ Bekende namen van ‘prijsvechters’: Transavia, Ryanair, easyJet en Vueling.

Ik val net buiten de cijfers, want reizend in het derde kwartaal. Maar verder: guilty as hell. ‘Veruit de meeste budgetvluchten vanuit Nederland gaan naar Spanje’, meldt het cbs. Tel daarbij op het gemak van internet, zelf reisagent spelen, en opkomst en groei van Airbnb. Amsterdammers mogen graag klagen over al die overlast in hun woonwijken, maar Amsterdam staat aan kop met de gemiddelde Airbnb-prijs: 136 euro, ver boven Barcelona en Londen. En trouwens, zo’n klager verandert gemakkelijk in een enthousiaste Airbnb-gast in Parijs (gemiddelde prijs: 88 euro, koopje.) Van klager naar klacht, op nog geen uur vliegen.
Vueling adverteert: ‘Vluchten naar Malaga vanaf € 24,99.’ Die ‘vanaf’-prijzen, daar moet je niet intrappen, maar het heeft er toch voor gezorgd dat Elsa, die naast me zit, ‘een weekend Malaga heeft gedaan’. Sympathieke jonge vrouw, net afgestudeerd. Met haar beste vriendin heeft ze overwogen: Texel of ergens naar de zon? De zon was aanzienlijk goedkoper en het goedkoopste was die in Malaga. De budgetmaatschappijen hebben ervoor gezorgd dat niet de bestemming maar de prijs doorslaggevend is geworden. De verwoesting is er niet minder om, want je komt niet op je droomplek aan, maar in een willekeurig gebied dat zo ver reikt als het budget.
Dat heb ik ook daadwerkelijk ervaren: een ruim Airbnb-appartement in het historisch centrum van de stad. Aankomst ’s middags, waar we volgens de berichten welkom zullen worden geheten door ene Ignatio. Maar net als bij de Airbnb’s in Cordoba en Granada is ook deze persoonlijke voornaam die gezellige berichtjes blijft sturen het merk van een product. Daarachter schuilt een onpersoonlijke holding of sleutelfirma, die complete appartementsgebouwen ver-airbnb’t. Aanvankelijk verwachtte ik een man of vrouw die ons zou opwachten. Die kon dan meteen vertellen over dat aardige restaurant in de buurt en de beste plek om te ontbijten. Maar wij werden niet ontvangen, je ontvangt hooguit wat whatsapps. Daarin staan cijfercodes die toegang geven tot een gang, waar zich een sleutelkast bevindt met weer een andere cijfercode. Drie huizen of drie straten verderop bevindt zich dan je bestemming. Met de hartelijke groeten van Ignatio, Maria en al die anderen die hun stoffelijke verschijning zijn ontstegen.
De deeleconomie toont het vriendelijke, persoonlijke gezicht van een postkapitalistisch systeem. Een systeem dat vrienden met je wil worden en dat de illusie in stand houdt dat je, buiten de gebaande wegen en de hotelketens om, ‘bij de mensen thuis’ logeert. Natuurlijk bestaan ze, de Airbnb’s waar de eigenaar aanwezig is en de bloemen heeft geschikt. Maar de grote winst is aan anonieme firma’s met een menselijk mombakkes.
Het flatje ligt precies op de kop van de knik die de drukke verkeersader hier maakt. Ramen rondom, die vanaf alle kanten licht en uitzicht bieden. Dat is om 16.00 uur. ’s Avonds en vooral ’s nachts verandert de ruimte in een enorme klankkast, waarin vooral het geluid van menselijk schreeuwen, roepen en lallen loepzuiver weergegeven wordt. Vanaf 2.00 uur ’s nachts tel ik binnen het uur zes ‘vrijgezellenpartijen’ die beschonken langs ons raam trekken. Man verkleed als heks, vrouw als paard, en daarachter dan hun beste vrienden. Duits, Engels en soms ook Spaans. Er wordt ook internationaal gekotst.
Dit feestje had het best gegeven kunnen worden in het dorpscafé dat net om de hoek ligt van het eigen huis. Daar hebben buren en bekenden nog begrip voor de aanstaande bruid of bruidegom, die ze persoonlijk kennen. Hier wordt een stad van binnenuit aangevreten en opgeslokt door buitenstaanders, die ter plekke zijn omdat het vliegtuig dat wilde.
Eenmaal werden we afgezet op ons ‘logeer’-adres door een peinzende taxichauffeur die vroeg: ‘Maar daar is toch geen hotel?’ Nee, Airbnb. Waarna de man mismoedig zuchtte: ‘Vroeger woonde ik hier om de hoek.’
Enzensberger zag al vroeg in dat het ‘massatoerisme’, zoals het in de jaren zestig begon te heten, een logische uitwerking was van die beroemde zin uit de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring (1783), waarin burgers onvervreemdbare rechten worden beloofd zoals daar zijn ‘life, liberty and the pursuit of happiness’. Let wel, het geluk kon nog niet per easyJet worden gevonden. Maar devote gelukzoekers zijn wij toeristen geworden, of misschien moet je het negatiever formuleren: hardnekkige escapisten.
Het mensenrecht om je even terug te trekken uit je dagelijkse leven, soms wel zes of acht keer per jaar (de weekendtrip, de midweek): wat maakt ons leven zo ondraaglijk dat het telkens ontvlucht moet worden? Het gejakker en gestress, het hele jaar door, alleen vol te houden omdat er weer een reisje staat aan te komen? Er heeft een vreemde inversie plaatsgevonden: de adempauze en het uitstapje gelden inmiddels als de norm die ook in het gewone, werkzame leven moet worden gehaald. Dat lukt nooit, daar steekt het dagelijkse leven te schraal bij af. Maar is het dan niet onze opdracht ons bestaan zo in te richten dat je er niet de hele tijd gillend van weg moet rennen?
Het opvallende is: in de discussie over migratie bestaat een breed gedragen idee dat ongereglementeerde en vrije toegang van al die ‘gelukzoekers’ tot de bevoorrechte westerse landen ertoe kan leiden dat er een tipping point wordt bereikt, een omslagpunt waardoor al die westerse open societies waar migranten om begrijpelijke redenen hun zinnen op hebben gezet, veranderen in onleefbare closed societies. Het gaat hier om kwantiteit die direct de kwaliteit van leven beïnvloedt. Er zijn heel weinig mensen die het dilemma niet willen erkennen, maar zodra wij spreken over toerisme komt het vraagstuk ineens in een onschuldig roze schijnsel te staan. Want wij toeristen laten juist geld achter op onze plaatsen van bestemming, en bovendien: we gaan ook weer op huis aan, binnen afzienbare tijd.
Dat mag individueel het geval zijn, collectief zijn we verworden tot een bezettingsmacht die zich in de grote steden van Europa al lang niet meer aan de vakantietijden houdt. Zoals we tegenwoordig groente en vruchten van de supermarkt halen, ongeacht het seizoen, zo houdt het toerisme zich niet meer aan de tijden die daar vroeger voor stonden gereserveerd. Hoog- en laagseizoen in Venetië, Florence, Barcelona, Praag, Granada, Rome, Londen, en ja, ook in Amsterdam: zeer relatief, de stroom houdt aan en stopt al lang niet meer, zoals ik het van vroeger herinner, eind augustus, wanneer de Amsterdamse Uitmarkt wordt gehouden en ‘de Amsterdammers’, zoals ik het ooit formuleerde, ‘weer alleen gelaten worden met zichzelf’. Er zit geen aan- of uitknop meer op het toerisme, het gaat dóór. Elke onschuldsfantasie is hier misplaatst.
Krantenbericht: ‘Amsterdam heeft in 2016 bijna achttien miljoen toeristen getrokken, tegen elf miljoen in 2005.’ Dat berekende een onderzoeksbureau in opdracht van de gemeente Amsterdam. De drukte leidt tot veel overlast, maar levert ook wat op. Volgens het wetenschappelijk instituut telde de hoofdstad vorig jaar 61.000 banen die verband houden met toerisme.
De stad als geheel wordt welvarender, de toeristische bezoekers spendeerden in 2015 zo’n 6,3 miljard. Er zijn mensen die daar direct veel voordeel bij hebben, er zijn er die er op langere termijn wat van merken, en vooral toch zijn er de stadsbewoners zelf, die ondervinden dat wat ooit ‘hun centrum’ was, hun stadsplein of agora, is overgenomen door een vliedende groep vreemdelingen die zich niet hecht of bindt, maar die leeft in het vooruitzicht van de terugreis. Hele winkelstraten passen zich aan en voegen zich naar het dieet van het driedagenverblijf. Dat betekent een zeer eenzijdig aanbod van softijs, Nutella, wat seks, drank en drugs en een ‘coffee to go’.
In 1953 werd het beroemde beeld van Ossip Zadkine onthuld in Rotterdam, ter herdenking van het Duitse bombardement dat de stad op 14 mei 1940 trof. Dit oorlogsmonument van een menselijke gestalte zonder hart heeft al lang een nieuwe actualiteit gevonden in de onleefbare centra van de grote Europese steden, en dat alles gewoon in vredestijd.
Weer het kritische omslagpunt: een stad of streek die zich nooit eens mag verheugen in de belangstelling van vreemden die zeker weten dat hier een bezienswaardigheid te vinden is, dat is een dooie, verweesde stad. Maar de stad waarvan de vitale delen worden geblokkeerd door dagjesmensen mag dan ‘levendig’ zijn, zo’n stad wordt ook onleefbaar voor de bewoners. Die moeten nodig zelf eens op een stedentrip, om de heisa te ontvluchten, waarna da capo al fine.
Ik ben de afgelopen tijd ook naar Venetië (Biënnale, kunst) geweest en naar Florence (nog meer kunst), in de herfst, winter en het zeer vroege voorjaar. Keurig excuus voor zo’n buitenlands verblijf, maar altijd even massaal en ondoenlijk in de uitwerking. Ook het ‘betere toeristische segment’, zoals de marketeers het hoopvol formuleren, is onderdeel van de vloedgolf, de tsunami, de stroom. Ook wij, welvarende westerlingen, zijn gelukzoekers, en op een gegeven moment vind je jezelf terug in de ellenlange rij voor het Uffizi, kaarten tien dagen daarvoor per internet besteld, waarop een ‘timeslot’ gegeven staat: precies om 9.30 uur zal jouw kudde naar binnen worden gedirigeerd. Je ziet geen schilderijen. Je ziet vooral de smartphones omhoog gaan, je wordt weggeduwd door iemand die een nog betere foto wil maken. Je roept: ‘Hey, it’s not pictures before people’, maar jij bent onderdeel van deze klikkende, schuifelende, voordringende massa.
In het gestreste gelaat van de Ander moet je jezelf wel herkennen: dat van de toeristische bezetter. Zoiets heeft walging tot gevolg, en dus ook zelfhaat. Al die mensen die zich als blinde koeien door zo’n stad bewegen, op van de zenuwen want lijdend aan acuut oriëntatieverlies, op van de onnozelheid, want enkel gericht op hun smartphone, ziek van de Reisefieber, want ontheemd en verdwaald.
Er lopen soldaten in gevechtstenue met machinegeweren om je heen. Dat zijn je beschermers, want sinds 2001 staat het toerisme definitief in het teken van Saturnus. In het teken van het terrorisme. Het toerisme, die vredige oorlog, heeft inmiddels heel stedelijk Europa overwoekerd.
Elk jaar worden er tijdens de hadj in Mekka weer honderden pelgrims doodgedrukt. Maar het Westen kent van oudsher geen heilige plicht tot reizen. En toch is het verdringen en verdrukken er niet minder om.
Afgelopen augustus schreef wetenschapper en bestuurder Louise O. Fresco een column in de NRC met de programmatische titel: ‘Blijf thuis toerist’. Haar stelling: ‘Toerisme is een sector die we niet ongereguleerd kunnen laten groeien.’ Net zo min, vul ik aan, als de migratiegolven, waarbij net als bij het toerisme de minst bedeelden de meeste overlast ondervinden. Het betekent dat juist mensen zoals ik, met een verleden vol ‘reiservaring’, en niet die eeuwige ordinaire Ander het voortouw moeten nemen en moeten stoppen met de ‘pleziertrips’, trips die al op Schiphol in een nachtmerrie veranderen.
Wij, weldenkende, bereisde kosmopolieten, wereldburgers: stop ermee. Geen weekendje weg 2500 kilometer verderop, waar dezelfde store van Massimo Dutti wordt bezocht die ook om de hoek te vinden is. ‘Het Rijks staat online’, schrijft O. Fresco, en het Uffizi trouwens ook. Al die nodeloze verplaatsingen, die alleen maar duiden op ongemak met het dagelijkse leven. ‘Du musst dein Leben ändern’, schreef de Duitse filosoof Peter Sloterdijk. Hij bedoelde daarmee niet andermans habitat.
Weg met het toerisme. Te beginnen met je eigen toeristische zelf.