
Voor het eerst het beeld Pompadour van Anthony Caro zien, in 1967, was een vrolijke verrassing. Rondom in de lommerrijke beeldentuin van het Kröller-Müller stonden vooral donkere beelden van steen of brons in hun ernstige vorm verzonken op sokkels. Altijd eigenlijk was sculptuur in vorm en kleur zo statig geweest. Sinds de Renaissance in ieder geval. In de Oudheid waren beelden doorgaans beschilderd in vermoedelijk strakke kleuren waardoor hun werking decoratief en theatraal geweest moet zijn. Die gewoonte om van beelden spectaculaire figuren te maken (uitgebeeld waren tenslotte goden en helden) is later opgehouden. In de late Middeleeuwen zien we in houten beelden van een preciezer soort polychromie verschijnen. Vaak werden ze op een minutieus realistische manier beschilderd, zo gedetailleerd bijvoorbeeld als schilderijen van Jan van Eyck en vermoedelijk ook om met de glinsterende rijkdom van hun realisme te kunnen wedijveren. Ik wil maar zeggen dat er allerlei vormen van gekleurde sculptuur waren voordat, in de Renaissance en daarna, beelden zo werden als wij ze lang gekend hebben. De statige figuren van donker brons die in de beeldentuin waren opgesteld, van Henry Moore of Barbara Hepworth (de helden toen), waren ondanks wisselingen in stijl en vormgeving toch ook en nog steeds nobele erfgenamen van wat ze in de Renaissance statua virile zijn gaan noemen – een statige sculptuur die ernstig en onbeweeglijk is. Dat die beelden zich zo gedragen komt ook doordat veel ervan ontworpen zijn voor plaatsing in de strakke omgeving van architectuur.

Maar terug naar Pompadour, dat het tegendeel is van die normale gewichtigheid. Het zijn zes rechthoeken van plaatstaal die ongeveer even groot zijn en ongeveer vierkant. Eén ervan, in het midden, rust net op de grond; een andere ligt iets voor het hoofdgebeuren op de bodem maar iets opgericht. Dit los beweeglijke ensemble van vlakken en contouren (die daar naast en voorlangs elkaar hangen) rust op een aantal dunne, verticale staven die het omhoog houden. Daartussen zien we gekrulde en gebogen strips van bandijzer. Zo is de constructie in elkaar gelast. Ten slotte staan voor de beweging van vlakken nog drie palen (T-balk) opgesteld – die in het midden strak overeind, die terzijde naar rechts leunend. Zo lijkt het eigenlijk een eenvoudig ding, maar het wordt snel complexer als je de ruimtelijkheid probeert te zien en dus gaat letten op allerlei subtiele intervallen tussen de verschillende onderdelen. Het beeld is ook strak roze geschilderd, een lichte frêle kleur die van Pompadour een ijle compositie van vlakken en contouren maakt die werken als momenten van lichtheid. Het was toen in 1967 vooral die luchtigheid die deze sculptuur zo verrassend maakte en ook brutaal. Beelden waren ernstig en ook stil. Maar Pompadour had altijd, vond ik, iets van een melodie. In de compositie dansen de vlakken op en neer als noten in een notenbalk. Het is dus geen roerloze sculptuur. Er is een constante suggestie van beweeglijkheid.
Bovendien staat het beeld niet vastgeklonken op een sokkel. Het kan vrij en vlinderachtig heen en weer bewegen als een ballerina. Die suggestie van luchtigheid werd in de loop der jaren sterker gewekt toen het voornamelijk buiten in het park stond opgesteld, tegen het donkere groen van rododendrons. Nu het sinds kort in een witte zaal staat, ziet het er niet alleen scherper uit maar ook strakker en abstracter. Bijna zien we een nieuwe versie. Aanvankelijk kreeg je bij die abstracte vormgeving, ook vanwege de galante titel Pompadour (de klank ervan), een gevoel van speelsheid. Zo konden vormen wel heen en weer blijven bewegen. De jonge nieuwlichters van de minimal art (Judd, Lewitt), maar net iets jonger dan Caro, vonden dat de Engelsman niet ver genoeg ging maar in intelligente speelsheid bleef steken. Het kan ook zijn dat de impulsieve vormgeving in dit werk ook op gang werd gebracht, als het ware, door het vrijmoedig picturale gebruik van heldere kleuren. Dat suggereerde nog meer formele vrijheden. Met het verschijnen van minimal art werd vormgeving een stuk strenger – in principe. Caro’s kunst was nooit zo principieel. De strengheid van de minimalisten had, op het arrogante af, zeker ook een moralistisch aspect. Niet alles mocht meer – en abstractie moest uiteindelijk harder en compromislozer. Abstractie, vonden de minimalisten, bracht verplichtingen met zich mee.
beeld: Anthony Caro, Pompadour, 1963. Staal, verf, 300 x 490 x 271 cm. credits 1: Marjon Gemmeke, Collectie Kröller-Müller Museum. credits 2: Cary Markerink / Collectie Kröller-Müller Museum.