John Steinbeck in 1947 © Robert Capa / Magnum / ANP

Zelfs beroemde schrijvers publiceren romans die betrekkelijk onbekend blijven. Nobelprijswinnaar John Steinbeck (1902-1968), aanhanger van Franklin D. Roosevelts New Deal-politiek in de crisisjaren dertig, schreef in 1936 de stakingsroman In Dubious Battle, dertig jaar later vertaald onder een titel die de antikapitalistische tendens wat al te woordspelig weerspiegelde: Het onrecht van de sterkste. De menselijke soort strijdt in romans als East of Eden (1952) en The Grapes of Wrath (1939) uiteindelijk minder tegen de autoritaire staat of de monopolistische uitbuiter en meer tegen zichzelf. Frontvorming of solidariteitsacties eindigen vroeger of later in het uit elkaar spatten van dat saamhorigheidsstreven. Waarom? Instinctief individualisme, compromisloosheid, jaloezie, onmacht? In Dubious Battle formuleert het zo: ‘Maar de groep geeft geen moer om het Heilige Land of om democratie of communisme. Misschien wil de groep gewoon in beweging blijven, strijden en gebruikt die de woorden slechts om de mensen stuk voor stuk op hun gemak te stellen.’

Een jaar vóór In Dubious Battle publiceerde Steinbeck het succesvolle ernstig-humoristische
Tortilla Flat. De verhalen, tezamen een roman rond een huizenbezitter, spelen zich af in Monterey, tussen San Francisco en Los Angeles aan de Californische kust. Tortilla Flat is een verzonnen wijkje boven Monterey bevolkt door paisano’s. In het voorwoord legt de ik-verteller dat uit: ‘Wat is een paisano? Hij is een mengeling van Spaans, indiaans en Mexicaans bloed, aangevuld met Indo-Europese variëteiten.’

De vertellingen concentreren zich niet alleen op Danny, die dankzij een erfenis van zijn grootvader twee huizen bezit, zonder water en elektriciteit. Om die zware verantwoordelijkheid te verlichten laat Danny steeds meer vrienden inwonen, zogenaamd tegen een schappelijke huurprijs, maar zelfs die kunnen de arme zwervers niet opbrengen. Ze leven van lichte diefstal, steevast gerechtvaardigd door sterke staaltjes van humoristische ‘logica’. Of ze schooien, marchanderen of bedelen wat bij elkaar. Ondanks dat blijven zij, die bijna allemaal tijdens de Eerste Wereldoorlog in het leger hebben gezeten, straatarm. Ze leven van het afval of de fooien die de samenleving voor hen overheeft of die de werkschuwe schooiers ‘afdwingen’ door bedrog of verleiding. Als ze al af en toe een dollar ritselen, dan wordt die meteen omgezet in vele liters wijn. Pilon – wat fooi betekent – is de denker, Pablo de dichter, Jesus Maria Concoran de humanist, de baardige Piraat met zijn vijf honden de eenvoudige ziel die al jarenlang elke dag een kwartje hout bijeensprokkelt en die dan in een geldzak stopt op een geheime plek in het bos.

Danny’s vrienden schooien, marchanderen of bedelen wat bij elkaar

De vrienden beseffen dat het burgerleven afwijkt van het soldatenleven: als burger word je gestraft voor wat je doet (diefstal, geweld), in het leger kreeg je gevangenisstraf omdat je iets níet had gedaan. Vrouwen spelen vooral een marginale rol in Tortilla Flat: afhankelijke verleidster, seksspeeltje of hulpeloze moeder in een kinderrijk gezin zonder vader. Zij zitten gevangen tussen het hoerige en heilige en hebben nog minder in de melk te brokkelen dan de straatarme ridders van de ronde tafel, die niet in Danny’s huis staat.

Tortilla Flat heeft een eenheid van plaats: het rudimentaire vriendenhuis van Danny, een verzamel-, drink- en slaapplaats. Uit de talloze verhalen kies ik er twee. Het ene verhaal gaat over een stofzuiger die Danny koopt om zo een vrouw te kunnen verleiden. Het probleem dat Tortilla Flat niet op het elektriciteitsnet is aangesloten vergeet hij voor het gemak tijdens zijn verleidingspoging. Maar al gauw heeft hij genoeg van zijn nieuwe verovering. Wat te doen met die stofzuiger? Pilon de denker: ‘Als die dame die stofzuiger niet had, zou ze die bedrading niet hoeven (…). Dus is het zaak die stofzuiger te verwijderen.’ Zo gezegd zo gedaan. De vrienden helpen Danny, de stofzuiger wordt ontvreemd en verkocht voor twee vierliterflessen wijn. De stofzuigerkoper klaagt later dat er geen motor in de stofzuiger zit…

Hondenman Pilaar is rijk. Hij bezit een zak gevuld met meer dan duizend kwartjes. Die zak houdt hij eerst voor zijn vrienden verborgen, maar later komt die onder Danny’s kussen terecht, door alle vrienden als een heilige graal streng bewaakt. Wie het waagt muntjes te stelen krijgt lijfstraf. Het geld heeft namelijk één bestemming. ‘Ik had eens een lieve hond, en die hond was ziek, en ik had een gouden kandelaar van duizend dagen beloofd als die hond beter zou worden. En (…) die hond werd beter.’ Die kandelaar is bestemd voor de heilige dierenvriend Franciscus van Assisi en daar hebben Pilaars straatarme vrienden geen enkele moeite mee: 250 dollar voor een gouden kandelaar in de roomse kerk.

Ondanks de saamhorigheid en de dagelijkse struggle for life in de maatschappelijke marge die Tortilla Flat heet – de paisano’s vormen als etnische minderheid een sociale rafelrand in Californië – valt de groep toch uit elkaar als Danny geestelijk verdwaalt en vervalt tot vernielzucht. Maar tot voorbij de dood blijven zijn haveloos geklede vrienden hem trouw door op hun speciale wijze de begrafenis (met militaire eer) bij te wonen. En Danny’s eigendom? Ach, eigendom is immers diefstal… en wat betekent materieel bezit nog na de dood?

In de slotzin van Tortilla Flat lost de groep weer op: ‘En na een tijdje draaiden [de vrienden] zich om [en] liepen langzaam weg, en nog geen twee liepen samen.’