De morgen loeit weer aan werd juichend door de kritiek ontvangen en genomineerd voor de Ako-literatuurprijs. Even werd de Curaçaose kluizenaar aan de vergetelheid ontrukt. Want het gaat raar met schrijvers van maar een stuk of wat boeken, zeker als die ook nog eens met een grote tussenpoos verschijnen. Hoe sterk hun werk ook is, ze lijken geen deel uit te maken van de literatuur.
Tip Marugg is een schrijver van drie dunne boeken. In 1958 publiceerde hij Weekendpelgrimage; in 1967 verscheen In de straten van Tepalka. Net als De morgen loeit weer aan gaat Weekendpelgrimage over een met whisky overgoten nacht. De ‘afgeleefde grijsaard’ is nog een jongeman en hij blijft niet tot het ochtendgloren op zijn stoepje zitten, maar gaat met zijn auto van bar naar bar. Hij weet niet eens hoe hij van, zeg, de Do Re Mi Bar in de Droefheid Bar belandt, maar opeens zit hij weer aan een nieuwe toog. Hij komt op zijn tocht kennissen tegen met wie hij rusteloze gesprekken voert, maar vooral stuit hij op herinneringen. Zijn ontmoetingen met even eenzame drinkers als hijzelf en zijn gedachten over het leven in het algemeen en zijn eiland in het bijzonder rijgen zich aaneen tot een snoer van verhalen.
Weekendpelgrimage is een van de meest evocatieve boeken over dronkenschap en broeierige doelloosheid die ik ken. Niet alleen de ik-figuur is dronken - de hele wereld is dronken. In het begin van zijn roman - het eind van de nacht is dan al bereikt - is hij met zijn auto ergens tegenaan gebotst. De auto staat stil, de motor draait nog en hij ligt met zijn hoofd op het stuur. Het regent en natte takken zwiepen tegen de autoruiten. Wie drinkt niet op zaterdagavond? denkt hij. Die tak is in ieder geval bezopen, weet hij, anders zou hij niet met zoveel volharding tegen de ruit slaan.