Eén koe is geen koe, moet een prehistorische jager hebben gedacht terwijl hij de zeentjes van een haastig afgesneden en halfaangebrande lap rundvlees tussen zijn brokkelige tanden vandaan peuterde. En hij begon een kudde. Zonder het te weten legde hij ook de basis voor een nieuwe omgang met zijn medemens. De rituelen van de jacht maakten plaats voor die van de slacht, het bezit van vee kreeg hoger aanzien dan een trefzeker schot. Geheel spontaan was zijn initiatief natuurlijk niet, het ontstond uit een gebrek aan prooidieren als gevolg van overbejaging.

Sinds die zogenaamde Neolithische Revolutie is het rund doorgefokt, geïndustrialiseerd en gecommercialiseerd tot het niet meer was dan een wandelende eiwitfabriek, een levend kostenplaatje, een biefstuk met verlof. Veehouders kunnen bij hoog en laag beweren dat er niets wezenlijks is veranderd in onze omgang met vee, maar wij weten wel beter. De socioloog Goudsblom ontwikkelde een eenvoudige en elegante drie-fasentheorie voor zulke materiële veranderingen in onze cultuur. In de eerste fase heeft niemand «het» (bijvoorbeeld het wiel, de beheersing van het vuur, het gedomesticeerde rund of de computer). In de tweede fase hebben sommigen «het», zodat ze macht kunnen uitoefenen over anderen. In de derde fase heeft iedereen «het», zodat de macht weer wordt gespreid. De historicus Fred Spier voegde hier een vierde fase aan toe, namelijk de fase waarin we «het» niet meer nodig hebben. In die vierde fase zijn we in het Westen, wat het rund betreft, allang aanbeland. Daarom is het huidige pan-Europese gestuntel rond de BSE-epidemie niet om aan te zien. Het is een aanfluiting voor de politiek en de Europese beschaving. Het contrast tussen onze exploitatie van vee en onze overvloed aan eiwitrijke alternatieven maakt de aanblik van de moderne rundveesector onverdraaglijk, hoezeer onze politici ook benadrukken dat ze de volksgezondheid boven het economisch belang laten prevaleren. Onze oormerken en slachtmethoden, onze fok van kistkalveren, ons gebruik van diermeel, hormonen en dierlijke embryo’s zijn weerzinwekkend omdat we die methoden au fond niet nodig hebben. Ze staan ons genot zelfs in de weg en bedreigen ook nog onze gezondheid.

Het is te hopen dat de Europese landbouwministers, bij wijze van signaal, een verbod op het gebruik van diermeel als diervoeding zullen afkondigen. Niet omdat het tegennatuurlijk is; wat wij de «natuur» van een koe noemen is het resultaat van eeuwenlang menselijk ingrijpen dat nimmer de kern raakt, want «de koeien, die zo vaak geschilderd zijn/weerhouden met een jong, nat oog/iedre beschrijving van hun warm geheim» (Vasalis). De ware reden is dat het gebruik van diermeel als diervoeding mensonwaardig is. Als de dames en heren dat willen inzien, kunnen ze na afloop met een gerust hart een biefstukje prikken.