Scene 14 heet: ‘Bloedige clowns’. Hitler en Goring staan aan de rand van het podium. Ze vertellen elkaar jodenmoppen. Waaronder de kortste jodenmop ooit verzonnen (door de joodse schrijver George Tabori): ‘Auschwitz! Ha, ha!’ Grundgens I staat tus sen de nazi-monsters in. Hij zegt geen boe of bah. Af en toe opent hij zijn borstkuras. Daar zit een charmant wit poe deltje in verborgen. Aha, des Pudels Kern.
Ik zie de voorstelling twee keer. Achtentwintig losse scenes. In een grote, lege arena. Achterin een hoge, halfronde balustrade. Onderin een tiental kleine nissen. Rechts een stalen ladder, steil omhoog. De voorstelling opent in een kamp. De ooit door de nazi- top omarmde, ‘gewone toneelspeler’ Gustaf Grundgens is opgesloten in een Russisch interneringskamp. Omringd door de rode vaandels van het Sovjet-leger, speelt en zingt hij. Begeleid door vijf vrouwelijke saxofonisten, die in de loop van de scene onder zand worden bedolven. Symboliek? Maar welke dan?
We gaan terug in de tijd. Hitler (als een engel met plaksnor en verder uitgedost met door Leonardo da Vinci ont worpen, onhandig uitgevoerde houten vleugels) danst een pas de deux met ‘zijn’ voornaamste theater-intendant - een keelsnoerend mooie scene. We gaan vooruit in de tijd. De twee Grundgens-personages verzoenen zich (tijdelijk), en lijken de hemel in te schommelen, op de muziek van Bizets duet uit De parelvissers. Symboliek? Maar welke dan?
Ik ben na de eerste keer kijken onthutst en ontroerd. Op de hotelkamer blijk ik meer dan de helft van Grundgens te zijn vergeten. Na de tweede keer kijken overheerst de vraag: had hier een of andere slimmerik (misschien heet dat in Duitsland ook: dramaturg) de regisseur/choreograaf Johannes Kresnik niet aan wat samenhang moeten helpen? Waarom zijn deze 28 kruiswegstaties uit de Duitse theatergeschiedenis alleen te volgen voor mensen die de biografie van Gustaf Grundgens een beetje kennen?
Verder mis ik de nuance. Of misschien vooral de liefde van de maker tot zijn subject-object. Die was irritant en pregnant aanwezig in zijn project Ulrike, over het RAF-lid Ulrike Meinhoff, maar deze keer veracht hij zijn onderwerp, de meelopende, de voeten der nazi’s kussende theatermaker Grundgens, overduidelijk. We krijgen die verachting scene na scene in het gezicht gemasseerd. Voorts wordt er veel in het mannenkruis getast (Grundgens als homo-{ seksueel!), de personages worden op talloze manieren bevuild (Grundgens, een smerige zaak!). De rijkdom aan beelden, die tijdens mijn eerste kijkervaring nog wel werkte, is op den duur doodvermoeiend.
Na de tweede voorstelling blader ik door de meegebrachte documentatie over Grundgens en zijn (deels door hem verlaten) geestverwanten. Daaronder beelden uit de produktie Mephisto: Roman d'une carriere, door het Theatre du Soleil van Ariane Mnouchkine, juni 1979. Wat een wonder van nuancering was die voorstelling! Vol van de ambitie om een tijdsbeeld te schetsen. Inclusief de complicaties die iedere keuze kon hebben. In vergelijking daarmee is deze Grundgens-voorstelling plat en ranzig, als bier in een vet glas. De Frankfurter Allgemeine Zeitung berichtte in haar recensie over een premierebezoeker die ‘bravo’ riep. Iemand anders in het parket antwoordde daarop met ‘Nou ja!’ Daar heb ik niks aan toe te voegen.
Rubriek
Bier in een vet glas
De inborst van de Duitse acteur, regisseur en theaterleider Gustaf Grundgens telde twee zielen. De een was gedisciplineerd, vormvast, hard en cynisch. De ander was zacht, twijfelachtig, humaan en homoseksueel. Dus zien we in de voorstelling Grundgens (‘choreografisch theater’ van de Duitse regisseur en choreograaf Johannes Kresnik, een coproduktie van het Schauspielhaus Hamburg en de Volksbuhne in Berlijn) twee Grundgens-personages. Nou ja, waarom niet?
www.groene.nl/1995/29