Ik weet niet meer wanneer het me voor het eerst overkwam. Ik bewoog me door het landschap en ineens verschoven toneel en coulissen van plek. Wat voorplan was werd achterplan, en wat achterplan was werd voorplan.
Altijd hield ik de mensenbouwsels en het menselijke leven dat zich in mijn omgeving aandiende voor het enige wat mijn aandacht verdiende. En waren bomen, bossen, struiken en velden het decor waartegen dat leven zich afspeelde.
Ik vermoed dat dit voor velen van ons geldt. Auto’s, reclameborden, verkeerslichten, huizen, kantoren en fabrieken trekken nou eenmaal eerder onze aandacht dan het struweel dat er achteloos omheen is gestrooid. Het is net als met het blaadje sla en het schijfje komkommer dat in zo’n typisch Nederlandse uitspanning op je bord is gesmeten en dat uitsluitend dient om de droefenis van het gerecht te verhullen.
‘Aandacht trekken’ en ‘aandacht verdienen’ klinkt echter veel te bewust en te actief. Wij doen dit niet; het overkomt ons. De alledaagse natuur die ons omringt, zien wij zelden. We ervaren alleen de spektakelnatuur die we als toerist opzoeken, en die we daarmee tevens, o paradox, stap voor stap, vliegmijl na vliegmijl, toerist na toerist, om zeep helpen.
Plotseling was dat even niet meer zo. Ineens zag ik de bomen, de bossen en de velden als het werkelijk belangrijke, als het blijvende. Het was het enige in het landschap wat betekenis had en van betekenis was. Daartegen staken onze menselijke artefacten en activiteiten af als hinderlijke en futiele pogingen om de tijdloosheid van bos en bomen naar de kroon te steken. Een pathetische poging tot eeuwigheid.
Mijn Gestalt-switch is ongetwijfeld ingegeven door het spel met de Apocalyps dat wij mensen in onze verbeelding nou eenmaal kunnen spelen, en dat door de steeds omineuzer wordende berichtgeving over wat wij natuur en planeet aandoen alleen maar makkelijker gespeeld kan worden. In deze seculiere wereld bestaat de Apocalyps niet uit de eindstrijd die Johannes in de Openbaringen heeft geschetst maar is zij hier, nu, concreet, en valt zij af te lezen uit broodnuchtere data over biodiversiteit, bodemerosie, klimaatverandering. De ondergang – die doen wij zelf.
En dus zijn wij de generatie geworden voor wie het ondenkbare steeds beter denkbaar is geworden: hoe zou een wereld zonder mensen eruitzien? Bijen, bevers en bomen hebben ons niet nodig. We kunnen ons heel goed een wereld voorstellen waarin wij er niet meer zijn om hun pracht te bewonderen, terwijl we tegelijkertijd beseffen dat zij daar geen traan om zullen laten. Zij hebben ons niet nodig om te kunnen floreren. Wij hen des te meer: wie kan zich een leven zonder bijen en bevers voorstellen? Om over bomen en bossen maar te zwijgen: zonder het mirakel van de fotosynthese is leven op aarde onmogelijk.
Maar het komt ook door wat ik de laatste jaren heb bijgeleerd over ons ecosysteem en de centrale rol die bomen en bossen daarin spelen. Twee jaar geleden las ik het boek van de Duitse houtvester Peter Wholleben, Het verborgen leven van bomen, waarin hij de academische literatuur over het leven van bomen op vakkundige wijze verweeft met anekdotes uit zijn beroepspraktijk. Het leverde een boek op dat voorgoed mijn blik op de wereld heeft veranderd. Waar de econoom zoveel kuub productiehout en ‘natuurlijk kapitaal’ ziet, zie ik sindsdien een uiterst complex organisme, bestaande uit oude en jonge bomen, insecten en parasieten, schimmels en dieren, die elkaar beschermen en waarschuwen, en die onze uiterste zorg en liefde verdienen en waar we zeer, zeer behoedzaam mee om moeten gaan.
En nu – verblijvend aan een van de Noord-Italiaanse meren – lees ik The Overstory van Richard Powers, in het Nederlands vertaald als Tot in de hemel. Het is een raamvertelling, bestaande uit meerdere personages die om de een of andere reden uit hun baan zijn gestoten, en wier levens elkaar op wonderlijke wijze kruisen. Maar de werkelijke hoofdpersonen – ‘the overstory’ – zijn de bomen waaromheen deze levens zijn geplooid.
Het resultaat is een ontroerende en, voor zover ik weet, unieke poging om literair te verbeelden wat het betekent om de empathische beperkingen van onze menselijke belangen te overstijgen en het peilloze leed dat wij andere levende wezens – bij, bever en boom – toebrengen, ten volle te ervaren.