
De tentoonstelling Jong in de 19de eeuw in Teylers Museum gaat over ‘kinderen, kunst en maatschappij’, en niet per se alleen over schilderkunst of fotografie. Het is wat meer sociologisch-historisch dan kunsthistorisch bedacht, er zit een educatief programma aan vast, dat kinderen uitnodigt met hun grootouders te gaan praten over ‘verschuivingen én constanten in de situatie van het kind in de 19de eeuw versus de 20ste en 21ste eeuw’. De bijschriften helpen het gesprek op gang. Daar worden nogal wat ‘Ot en Sien’-clichés herhaald, over het feit dat er geen kindermode bestond, of over jongens die jurkjes dragen, maar voor wie alleen op zijn ogen vertrouwt zijn die verschuivingen ook in beeld goed herkenbaar.
In de tweede helft van de achttiende eeuw wordt het gezinsleven wat meer familiair en ongedwongen, en de verbeelding daarvan ook. Bij de familie Beeftingh, geschilderd door Nicolaes Muys in 1797, zit pa gezellig in de kamer te werken, geeft moeder de baby de borst en ligt een van de zoontjes languit op de grond, alsof-ie tv-kijkt, en in het portret van de peuter Susanna Hodshon door Adriaan de Lelie slingeren er zomaar een prentenboekje en een los schoentje op de grond.
Begin twintigste eeuw is ‘het kind’ een eigen eigenheid geworden, met een ‘karaktertje’, dat zich goed laat portretteren – prinses Wilhelmina door Thérèse Schwartze, bijvoorbeeld – al moet daarbij opnieuw vermeld dat dat toch vooral geldt voor beter gesitueerde kindertjes. De massa die in de fabrieken werd vernederd komt zelden in beeld. Wat de diepere maatschappelijke stromingen waren die die veranderingen tot stand brachten wordt kort aangestipt, maar dat blijft bij Rousseau, al komt ook Hieronymus van Alphen langs, met zijn pruimen.
Je kunt het ook anders beleven: als een tentoonstelling met onbekend werk uit een soms veronachtzaamde periode, waaronder een paar juweeltjes. Ook wat broddelwerk: een merkwaardig schuchter portret door Piet Mondriaan uit 1905, en een gebrekkige tekening van een ‘harkend meisje’ door Vincent van Gogh uit 1881, toen hij er nog niks van kon. Maar daartegenover staat een hartveroverend Marietje in het gras van Willem de Zwart (1895) en een even lief Liesje schildert door Floris Arntzenius (1906), die zijn dochtertje als meisje van vier of vijf portretteerde in een grote lichtblauwe jurk, kinderlijk diep geconcentreerd werkend aan een eigen schilderijtje, een penseel in elke hand. En dan zijn er echte meesterwerkjes: Anna bladerend door een prentenmap van ‘Lady’ Laura Alma-Tadema, en Elisabeth Mauve staande op een tuinpad, geschilderd door haar vader, zo’n stilgevallen meisje dat iets in de tuin heeft opgeraapt, en er peinzend met haar vingertjes in peutert, geheel in zichzelf verzonken.
Ten slotte is er een klein dubbelportret door de Fries Willem Bartel van der Kooi (1768-1836) van zijn zoons Binne en Haye, uit 1815. Twee jongens aan een tafel, ingespannen gebogen boven een vel tekenpapier. De tentoonstelling toont het als voorbeeld van ‘thuisonderwijs’, maar het is werkelijk een subliem stukje, direct, eenvoudig, liefdevol, intiem, in zijn moderne organisatie met weinig te vergelijken. Daumier, misschien?
Jong in de 19de eeuw, Teylers Museum, Haarlem t/m 5 januari, teylersmuseum.nl