
Deze roman is makkelijk samen te vatten maar ik doe het niet. Sacha Bronwasser deed er haar uiterste best op het geheim van het verhaal zo lang mogelijk in stand te houden. Laat ‘ze’ maar raden, dat was haar uitgangspunt en dat hield ze bewonderenswaardig lang vol. En dus bleef ik van begin tot eind bij de les, ik wilde alles steeds dwingender weten en ze hield me waar ze me hebben wilde: op het puntje van mijn stoel. Met haar zwierige stijl, haar kleine maar fijne beschouwingen over meisjes en vrouwenlevens, met inzichten in de Franse samenleving, plus de wanhoop van haar hoofdpersonage Marie, au pair in Parijs bij een Frans gezin. En dat is nog lang niet alles. Wat gaat er gebeuren, wat overkomt de personages, wat is de drive van deze geschiedenis, wat is het dat me zo wakker hield?
Maar ik vertel het verhaal niet na. Met navertellingen van romans moet je als recensent uitkijken, niet alleen omdat je de ‘inhoud’ ervan niet wil verraden. Maar de schrijver sloofde zich ook geweldig uit om een stijl, een verlangen, een droom zomaar uit het niets te voorschijn te toveren. En dan vat de recensent het verhaal wel even in zijn of haar ‘eigen’ woorden samen, ja, dag! Susan Sontag schreef er in haar fraaie essay Against Interpretation bittere woorden over. Alles verdwijnt in de samenvatting, elk schrijfgeluk, elke schrijfwanhoop, elke stijl, alleen Het Verhaal blijft over. En om Het Verhaal gaat het niet in literatuur, stelt ze provocerend, ik zeg het haar na, dat weten we nu wel, alle verhalen kennen we, het gaat om de stijl. En het verlangen naar iets, zeg ik er voorzichtig achteraan, naar alles, naar verlorenheid, kennis, inzicht. En dat verlangen is waar het vanaf bladzijde één van deze zeer geslaagde roman van Bronwasser om gaat.
We maken kennis met studente fotografie Marie, die na een plotseling afgebroken studie aan een kunstacademie au pair in Parijs wordt bij een eigenaardige bourgeois familie. Ze hebben twee kinderen, moeder is stewardess, vader werkt bij de Renault-fabrieken en lijdt aan inzichten in de toekomst. Hij lijdt aan ‘voorkennis’, zoals hij het noemt, hij voelt regelmatig onheil aankomen en vaak, niet altijd, vindt dat onheil nog plaats ook. Ondertussen wordt Parijs geteisterd door bomaanslagen, de roman speelt zich af tussen 1986 en 1989, in 2015 en in 2021. Dit is dus geen samenvatting, dit zijn alleen een paar feiten.
O ja, ook een docente aan de kunstacademie speelt een rol. Meer mag ik er niet over zeggen, zowel van mezelf niet, omdat ik Susan Sontag gelijk geef, maar ook niet van Bronwasser, die zich zo uitsloofde om me vast te pakken.
Er schuilt iets bitters in deze roman, verdriet over gemiste kansen, gefnuikte ambities, begeerte, maar tegelijkertijd wilde de schrijfster daar niet aan toegeven. Juist deze tegenspraak tussen bitterheid en verzet daartegen, brengt altijd meeslepende literatuur voort, ook nu weer. Literatuur dus die niet blijft hangen in weerzin, minachting en zelfmedelijden, maar daar tegenin wil schrijven. Hoe makkelijk was het voor Bronwasser geweest om voor de zoveelste keer een Frans bourgeois gezin in hun arrogantie en benepenheid te kakken te zetten. Of om kunstacademies weer eens te bespotten. En om ‘au pairs’ weer eens slachtoffer te maken van onwetendheid. Bronwasser laat er een andere blik op los, geen bitterheid alleen, ook geen ironie, maar voorzichtig mededogen, zonder dat ze zich daarop laat voorstaan.
Ze is voorzichtig maar toch zelfbewust, kijk eens wat ik kan, dat straalt deze roman uit. Ze geeft ijzersterke beschrijvingen van meisjesverlangens en meisjeseenzaamheid van au pairs, van de interieurs van hun kamertjes, van wandelingen door Parijs, van de kinderen, de taallessen en de taaldocenten, zonder terug te vallen in wat we uit slechte literatuur over dit soort zaken menen te weten. Parijs is bij haar haar Parijs. Ze laat in deze roman zien wat er te zien is, zonder wijsneuzerige preken over wanhoop en verdriet. Niet te zwaar zet ze deze in de grond emotionele roman aan, ze verft haar zinnen licht en open, met toetsen van inzicht en melancholische eenzaamheid.
Neem deze beschrijving van een Frans interieur: ‘Aan de andere kant was het schemerdonker en stil, mijn voetstappen verdwenen in vingerdik tapijt en het rook er naar verstofte luxe. De kamers links en rechts van de gang stonden allemaal open, als in een museum. Lambrisering. Fluwelen gordijnen. Stoeltjes en sofa’s met gobelinbekleding op dunne, kromme beentjes. Heuphoge vazen. Overal kabinetten en bijzettafeltjes.’
Daar loopt Marie tussendoor, in ademloze verbazing en eenzaamheid, niet in weerzin of minachting, het sloeg allemaal op me over. Tegelijk zijn Bronwassers beschrijvingen van de effecten van bomaanslagen sterker en aangrijpender dan welke Netflix-beelden dan ook: ‘(…) politieauto’s die kriskras op straat stoppen, mannen met walkietalkies die eruit springen, mannen met bomvesten, vrouwen met getrokken dienstpistool; flarden en stukjes en splinters en snippers, is het bot, is het voedsel, zijn het hersenen, is het papier, stof, huid, metaal, zijn het kiezen?’
Sla de series op tv nu maar eens over, zet de televisie uit, sluit de gordijnen. Toen ik het boek uit had, heb ik een tijdje stil voor me uit zitten staren. Beklemd en ontroerd. Zo kan het dus ook, ik bedoel, zo kan het nog steeds in literatuur.