Er is geen leuker werk dan werken op een school. Voor mij was het wel een raar jaar. Eigenlijk moest ik in een ander gebouw werken, en Nederlands geven aan kinderen die nog niet zo lang in Nederland waren. Op de eerste dag kwam de adjunct-directeur naar mij toe en zei: «Kees, wil jij dit jaar niet op de praktijkschool werken, we hebben daar nog een gebouwhoofd nodig.»

Ik zei onmiddellijk ja. Tegen de kinderen zei ik dat ik directeur was omdat ik dat leuk vond maar ook omdat ik gebouwhoofd belachelijk vind klinken. Bovendien: dit waren kinderen die net van de basisschool kwamen, en die waren gewend aan een directeur. Sommige van mijn collega’s vonden het niet leuk dat ik mijzelf directeur noemde.

Onze school, een grote en zwarte vmbo, was een praktijkschool begonnen. Er was in Amsterdam behoefte aan meer plek voor zogenaamde praktijkschoolleerlingen, kinderen voor wie het vmbo te hoog gegrepen is, dus onze school sprong daarop in. We zaten met honderd leerlingen in een klein gebouw, het had wel iets van een basisschool. Voor de meesten van ons, voor mij ook, was het werken met deze kinderen nieuw.

En dat niet alleen. De opleiding zelf was nieuw, en door de directie niet wat je noemt gedegen voorbereid. Dus we merkten onmiddellijk dat er van alles ontbrak, dat we déze kinderen op déze manier niet fatsoenlijk les konden geven. Er waren geen goede leerboeken, er stonden niet genoeg praktijkvakken op het rooster, de praktijklokalen waren onvoldoende ingericht. Er was eigenlijk niks, behalve een gebouw, klaslokalen, docenten. In de loop van het jaar is er wel het een en ander verbeterd.

Zelf was ik dus directeur en ik heb nauwelijks lesgegeven. Ik heb me een jaar lang bezig gehouden met het oplossen van het ene na het andere conflict, meestal tussen leerlingen, soms tussen docent en leerling. Dat vond ik erg leuk om te doen, maar ik heb het toch gemist eigen klassen te hebben.

Jammer was wel dat mijn baan van directeur steeds minder ging voorstellen. We hadden een teamleider — je zou kunnen zeggen: de eigenlijke directeur in ons gebouw — en we hadden een leerlingbegeleider. In het begin, met zo’n heel nieuwe school, wist niemand precies wat-ie nou moest doen. Later ging de teamleider zeggen: maar dat is eigenlijk mijn werk, Kees. En de leerlingbegeleider zei ook: maar dat is eigenlijk mijn werk. Voor mij bleef er uiteindelijk niet veel over en ik was voor de leerlingen niet meer dan een soort anker, een aanspreekpunt. Dat is voor onze leerlingen wel belangrijk, zo’n anker. Maar voor mijzelf, zo’n anker te zijn, erg dynamisch is het niet.

Ik heb altijd over leerlingen geschreven, zo lang als ik les geef. Dit jaar deed ik dat ook, maar stond ik niet meer voor de klas. Het heeft andere stukken opgeleverd. Ik kende de leerlingen toch minder goed. Ik maakte ze vooral mee in conflictsituaties. Vroeger schreef ik over leuke dingen die gebeurden in de klas. Nu schreef ik over ruzies en pesterijen en over ouders met wie ik sprak over het onhandelbare gedrag van hun kinderen. Daardoor is misschien een wat negatiever beeld ontstaan. Dat is althans de kritiek van sommige collega’s, die de leerlingen ook in het klaslokaal meemaken.

Het was hoe dan ook een verfrissend jaar. De meeste van mijn collega’s kende ik niet, die hadden altijd in andere gebouwen gewerkt. We waren wat je noemt een nieuw team. Misschien omdat we zo tegen de stroom op moesten roeien, met leerlingen die niet makkelijk waren, met een slecht voorbereid begin van een nieuw soort opleiding — het bracht ons nader tot elkaar. Niemand ging eraan onderdoor. We hebben het leuk gehad samen.

Sommige collega’s moeten nu weg. Onze school moet ruim twee miljoen euro bezuinigen. Wie geen vast contract heeft, vliegt eruit, wel veertig man. Van ons praktijkschoolteam moeten er ook vier weg. Er zijn er bij die steengoed zijn. Zij worden vervangen door vaste contractanten uit andere gebouwen, onder wie mensen die al jaren niet meer functioneren. Volgend jaar worden dat mijn collega’s. Nu al trek ik van frustratie de haren uit mijn hoofd. Was ik werkelijk directeur van deze school, dan had ik lak aan de bonden, de slechte docenten desnoods met een jaar salaris wegsturen en de goede houden. Je wil van je school toch verdomme een goeie school maken? De kinderen hebben daar recht op. Wat nu gebeurt zou je misdadig kunnen noemen.

Volgend jaar weer een nieuw jaar. Geen directeur meer, en blij toe. Weer aan de bak. En op een heel andere manier: zonder lesroosters, zonder boeken. We gaan met deze kinderen alleen nog projecten doen, ook buiten school. Het wordt heel anders allemaal en heel spannend. Hier wel een goede keuze van de directie. Ik kijk ernaar uit.

Met de zomervakantie in aantocht is dit vooralsnog de laatste aflevering van deze kroniek