Op een dinsdag informeren we de ouders over de veranderingen die aanstaande zijn. Tegen vijf uur ’s middags stroomt men binnen, voor de gelegenheid zijn de tafeltjes in de kantine met kleedjes bedekt. Ik schat dat krap de helft van de ouders komt opdagen, toch zit de zaal behoorlijk vol.

Een adjunct licht een en ander toe. Op een projectiescherm verschijnt een aantal kreten – het zijn de principes van ons nieuwe onderwijs. Leren door doen, is er één, plezier in leren, is er nog één, leren doe je overal, is een derde leus, en zo zijn er nog meer, positief stimuleren bijvoorbeeld. De verschillende leuzen worden geadstrueerd door collega’s die van een eigen ervaring verhalen, die moet «bewijzen» dat ons nieuwe onderwijs veel beter is, want is dit niet de natuurlijke manier waarop mensen, u en ik, leren?

Zo is er een collega die vertelt dat ze net een nieuwe mobiele heeft gekocht, en hoe leer je nou hoe zo’n ding werkt? Maar weinigen zullen eerst de hele gebruiksaanwijzing door lezen. Kinderen zullen doorgaans de voorkeur geven aan het experiment: gewoon op wat knopjes drukken en kijken wat er gebeurt. Velen zullen de gebruiksaanwijzing raad plegen op het moment dat ze een bepaalde functie nodig hebben. Je kunt op zo’n moment natuurlijk ook te rade gaan bij iemand die hetzelfde type telefoon al langer heeft.

Het is nogal wat, wat mijn collega hier eigenlijk zegt. Begrijpen de verzamelde ouders de diepere betekenis? Ieder leert op zijn eigen manier, de meeste kinderen leren door te doen (knopjes indrukken, project matig onderwijs), pas als we weten wat we willen weten, lezen we de gebruiksaanwijzing aandachtig (schoolboeken) of kijken de kunst af van een expert, die het ons voordoet. De kennis die we zo opdoen, valt dan ook op zijn plaats (geïntegreerde kennis).

Een volgende collega vraagt de zaal wie weet waar Appingedam ligt. Een van de weinige Nederlanders hier aanwezig steekt zijn vinger op; het blijkt dat hij er ooit gelegerd is geweest. Zie je wel! spreekt mijn collega de zaal triomfantelijk toe, we hebben allemaal op de lagere school geleerd waar Appingedam ligt, maar niemand die het nog weet, alleen dus de man voor wie kennis omtrent de ligging van Appingedam ooit noodzakelijk was. Het lijkt erop dat mijn collega hier vergeet wie hij voor zich heeft. Dat bij veruit de meeste ouders hier aanwezig, afkomstig uit Marokko, Turkije, India, Pakistan, Suriname, als ze al op een lagere school hebben gezeten, de ligging van Appingedam daar vermoedelijk nooit ter sprake is gekomen.

Een artistiek uitziende collega met een indrukwekkende bos rood haar spreekt, om het plezier in leren te benadrukken, over haar talenten, zingen en dansen en toneelspelen, die vroeger op school eigenlijk helemaal niet gewaardeerd werden. Talenten waar ze nu wel, ten dele, haar brood mee verdient. Ze doorkruist de kantine om de ouders te vragen wat hún talenten zijn, waar zij nu goed in zijn, en houdt als niemand zijn vinger opsteekt lukraak een veertigjarige Turk de microfoon voor zijn gezicht, die dan stamelt: «Ik talent in de bewaking.» De goede man lijkt talent voor een werkwoord te houden, synoniem met werken, maar mijn collega weet er nog iets van te maken: «O! U bent dus heel goed in het overzien van situaties!» Onzeker knikt de Turk van ja.

Later spreekt ieder van ons de ouders van zijn of haar klas – de klas waarvan hij of zij nu klassenleraar is en straks coach wordt – nog apart in een lokaal. Ikzelf sta tegenover de ouders van vijf van de vijftien kinderen – de rest is niet gekomen. Deze ouders hebben wel vragen, maar ze gaan helemaal niet over ons nieuwe onderwijs – de boodschap lijkt toch niet echt overgekomen. De zestigjarige vader van de Marokkaanse Hakima, het brutaalste meisje uit de klas, het minst geneigd mijn gezag te accepteren, vraagt of dit «een veel lage school is», een school van zeer laag niveau. Ik beaam dat, wat op het gezicht van vader een misprijzende trek doet verschijnen. Maar zijn dochter heeft altijd goede rapporten gehad, altijd hoge cijfers! Zij heeft neven die dokter zijn. En waarom krijgt zijn dochter nooit huiswerk? De kinderen zijn hier veel te vrij, er is geen orde in klas, altijd lawaai.

Hoe, vraag ik me af, moet deze vader naar onze toch betrekkelijk ludiek verpakte introductie op het nieuwe onderwijs gekeken, geluisterd hebben, aangenomen dat hij het meeste begrepen heeft? Ik voel medelijden met de man. Ik voel zijn machteloosheid: die Nederlandse school doet maar raak, en zijn dochter is aan ons overgeleverd. Hij kan haar natuurlijk naar een andere school brengen, maar ook dat zal een veel lage school zijn – niets dat hij dáártegen kan doen – en ook daar werken Nederlandse leraren, ook daar draagt alles wat men doet het keurmerk van goed bedoeld amateurisme.