In één van de nieuwe eerste klassen zitten Fouad, Mohammed, Bouarfa, Zoubir, Lahcen en Ünal: vijf Marokkaanse Nederlandertjes en een Turks Nederlandertje. Het zijn stuk voor stuk aardige jochies, maar samen… samen zijn ze meer dan die zes bij elkaar want samen gaat opwinding een rol spelen. En nog zo een paar dingen: stoer doen, niet níet mee durven doen et cetera.

In de pauzes zijn ze meestal ook samen, deze zes. Dan rennen ze achter elkaar aan over het schoolplein, duwend en trekkend aan elkaar, en bevinden ze zich op een gegeven moment ook buiten het hek, in de straat. Op zich is daar niets op tegen, ze mogen daar zijn. Wel lopen buiten het hek mensen die niets met school te maken hebben en deze middag is dat een man in wie de garnaaltjes een prooi zien. Wat vervolgens gebeurt, kunnen zij zelf het best beschrijven. Eerst Fouad: «Ik zij tegen de jongens kom we gaan die man lastig vallen. Toen ging ik weg en die ander jongens gingen die man doopesten. Mohmet en Unal en Bourf ging stokken op hem gooien»

Met stokken zal Fouad takken bedoelen. Ik praat met Fouad over wat hij opgeschreven heeft en hoor dan pas dat de jongens de arme kerel ook nog aan het schrikken hebben gemaakt, door – dit doet Fouad voor – op hem af te rennen en plotseling hun armen uit te slaan, zoals mensen doen wanneer ze een dier willen wegjagen.

Het lukt me ernstig te blijven kijken, te knikken, en te zeggen dat dat niet zo fraai is. Fouad buigt het hoofd. Het verbaast me niks dat hij het is die de hele troep ertoe aanzette de man «lastig te vallen». Ook in de klas moet hij voortdurend gecorrigeerd worden. De kleine Fouad is een pafferige jongen. Zijn niveau is het laagst van alle zes.

Mohammed is een wat slome, lieve, stille jongen; je hebt geen kind aan hem. Hij schrijft:

«1 Bouarfa zij kom laten we rondje maken

2 En toen zaggen we een dronke man

3 En paar jongen Fouad lokte hem

4 En toen kwam hij achter ons aan

5 En Zobir was er ook bij hij kwam achter

6 school Bouarfa zat te kijken En Lahcen ging rennen

7 Unal ik zij tegen hoelaalt de bus kwam»

Zoubir is eigenlijk geen garnaaltje maar een grote dikkerd, hij kan wel praten maar als hij praat lijkt zijn mond altijd vol te zitten. Ook hij is sloom, als Mohammed, maar Zoubir is veel kwaadaardiger. Vooral met het dikke meisje Farida heeft hij voortdurend ruzie, ze schelden elkaar venijnig uit. Zoubir schrijft: «We gingen een rodje maken toen zagen we een dronkgke man. Hij rende ons achter na. en ikging kijken wat de man gaat doen en toen heeft meester gezegd kom mee»

Van Zoubir word ik niet veel wijzer omtrent de toedracht van het een en ander. Aan de kletskous Ünal heb ik meer. Ünal, een kwajongen maar goedhartig, vol onbehouwen, naïeve energie. Hij schrijft: «Bouarfa zei tegen iedereen kom we lopen een rondje. Toen zagen we en dronkke man. Die dronke man vroeg aan mohmamed weet je hoe laat de bus komt Toen zij mohammed een tijd Endie Dronkke man ging achter ons aan rennen Fouad zij kom we vallen die dronkken Man lastig Toen zei ik nee is zielig Toen ging die man achter ons weer aan rennen En Toen Kwam de meester»

Lahcen, de kleinste, de magerste, daarom «botje» genoemd. Grote ogen. Lief koppie, maar een deugniet. Wil wel graag dat de meester hem lief vindt. Schrijft in grote letters die alle kanten op vallen, een bijna onleesbaar schrift: «Ik zij tegen inderen kom we gaan een ronde maaken en toen zagwe die man en hij froeg aan Mohamed wetje hoelat de bus kwam toen zie Fouad nee kom we gaan em lasigwel toen zij med zo mar kwam die man agter ons?»

Bouarfa ziet eruit als een achterbuurt jochie. Samengeknepen oogjes, schorre stem, witgelig tandsteen rondom al zijn tanden. Watervlug. Bijdehand. Weet niks maar weet zich op te blazen. Houdt tegenover klasgenoten vol dat een advocaat meer verdient dan een voetballer, zeker «de baas van een advocaat». Schrijft: «ik zei tegen iedereen kom een rondje maken opeens zagen we een man die dronken was toen troken we niks van hem aan op eens ging tie achter ons aan ik zei kom we gaan terug naar school toen zei Fouad kom we gaan HEM lastig vallen toen zei ik nee kom hij heeft ons niks gedaan toen ging Fouad hem plagen en mohemd zei tegen die man de bus komt op die tijd om die man te HELPEN en toen de meester kwam was Fouad gelijk naar ons toe gerennen en dat was Het»