«Ik heb niks gedaan meester!»

«Niks gedaan?»

«Nee meester, ik heb echt niks gedaan!»

«En zal mevrouw Van Berlo dat ook zeggen, Joshua, dat jij niks gedaan hebt? Als ik nu met haar ga praten, zegt zij dan tegen mij: nou ja, eigenlijk heeft Joshua niks gedaan, misschien had ik hem er niet uit moeten sturen. Denk je dat zij dat zal zeggen Joshua, of zal zij misschien wat anders zeggen?»

«Ze gaat wat anders zeggen meester…»

«Wat gaat ze dan zeggen?»

«Ze gaat zeggen dat ik te veel heb gepraat en niet heb geluisterd.»

«En heb jij inderdaad te veel gepraat en niet geluisterd?»

«Maar anderen praten ook meester!»

«Maar we hebben het nu over jou Joshua.»

Joshua is een bonkige, schonkige jongen uit Ghana, hij is dertien maar ziet eruit als vijftien. Hij baart ons zorgen. Alle leerlingen hier baren ons zorgen, een enkeling daargelaten, maar deze week is het toch vooral Joshua die onze aandacht opeist. Het is een goedlachse jongen, levendig en beweeglijk en tegelijkertijd betrekkelijk onopvallend — lees: niet echt lastig. Maar deze week is hij dat wel.

«Ik wil nog even weten waarom je Joshua eruit gestuurd hebt…»

«Joshua? Die jongen luistert gewoon niet, hij gaat maar door, blijft maar praten, bemoeit zich met iedereen, stookt de boel op, ik weet niet wat er met hem is de laatste tijd… Hij laat ook winden in de klas, dat vindt-ie zelf heel grappig».

«Hij is de laatste tijd anders?»

«Hij is sneller boos, sneller geïrriteerd. Hij laat zich niet meer tot de orde roepen.»

«Ik bel u in verband met Joshua, mevrouw. Ik zou graag eens met u spreken. Joshua is nogal lastig de afgelopen tijd.»

«Ik heb hem al in geen dagen meer gezien.»

«Joshua woont toch bij u? U bent toch zijn tante?»

«Ja.»

«Maar u heeft hem al dagen niet gezien?»

«Nee.»

«Joshua is een leerling bij u op school?»

«Ja.»

«Wij hebben hem gevonden in een container. Hij schijnt daar al een paar weken te slapen.»

«In een container?»

«Jullie hebben daar niets van gemerkt?»

«Ik hoor net van zijn tante dat zij hem al een paar dagen niet meer gezien heeft. Maar ze klonk nogal onverschillig. Joshua is nu bij u?»

«Ja, hij zit hier bij ons op het bureau. Maar u heeft er op school niks van gemerkt dat-ie van huis is weggelopen?»

«Nee. Behalve dan dat-ie nogal lastig was de afgelopen tijd.»

«U vond hem ook niet vies?»

«Nee, eigenlijk niet.»

«Hij zegt dat hij één keer per week doucht, tijdens de gymles. Hij is wel al die tijd op school geweest?»

«Ja, hij is er eigenlijk altijd. Hij is ook altijd op tijd.»

«We hebben in die container ook een wekkertje gevonden.»

«Ik wilde u nog even laten weten dat we zijn tante hebben gebeld. Ze wil niks over Joshua’s achtergrond zeggen, of zijn ouders nog leven, waar die zijn, ze lacht alleen maar. Ze wil Joshua ook niet terug hebben.»

«U bent zijn tijdelijke pleegvader?»

«Ja, totdat een permanent pleeggezin voor hem is gevonden.»

«Ik wil graag dat u dit weet: Joshua loopt hier op school rond met een zakcomputer. Hij wilde die aan een andere leerling verkopen. Hij zegt dat hij hem van zijn vader heeft gekregen, maar ik geloof hem niet. Misschien heeft-ie hem gestolen. Het ziet eruit als een duur ding, misschien wel vijfhonderd euro.»

«Kunt u die computer voor mij beschrijven? Hij zou hem uit de kamer van mijn zoon gepakt kunnen hebben. Die had er ook een. Ik ga het na.»

«Die computer is inderdaad van mijn zoon. D’r moet een heel stevig gesprek met Joshua komen.»

«Hoe gaat het verder met hem bij u?»

«Het is moeilijk contact met hem te krijgen. Ik weet niet eens wat hij lekker vindt. Soms schept-ie twee keer op, dan denk ik: ah, dat vind je dus lekker. Ik neem hem mee naar de supermarkt en laat hem dan kiezen wat hij wil eten. Uit zichzelf zegt hij niks. Hij doet wel vrolijk en lacht een beetje, hij is niet rebels maar… Hij laat zich niet kennen, je voelt geen band met hem. Het gaat moeilijk worden.»