Maar de allerbeste restaurants zijn de gedroomde. Gefantaseerde zo men wil. Mijn zoveelste droom van dat ene restaurant ziet het zo groot dat er wel een vooroorlogse volkstelling in plaats zou kunnen vinden. Daarnaast nog een massale nijlpaardenparing.
Geen labyrint met duizend gangen maar een grote door veelvormige baldakijnen overspannen ruimte waarin het licht de weg wijst en ovens en tafels elkaar quadrillegewijs afwisselen. Waar de balthusiaanse keuken even hartstochtelijk bloeit als de oud-malthusianistische. Waar je zithoekjes hebt zo rood als Betelgeuze en obers zo beige als de hoeden van eens Paul Poiret.
Vol voor- en achterwaartse mogelijkheden, waarin kleine eilanden drijven waar je zelfs op je eigen hoofd staand nog iets aangeboden krijgt. Waar niet het allerbelangrijkste, maar toch iets wat ik niet had willen missen als bijproduct van de Renaissance en wel de selderijknol, in hevig aanzien staat en ze de directe lijn tussen Oldenburg en een hamburger kennen.
Waar ze Stohrer van 51 rue Montorgeuil de brioches laten bezorgen en ze je altijd weer proberen wijs te maken hoe de paardebloem aan zijn naam komt en waarom pissaladière niets met pissenlit heeft te maken.
Ach ja, waar ze zich natuurlijk ook en onder alle weersomstandigheden bewust zijn van de waanidee dat garnalen boven tafel mooier zouden zijn dan daaronder.