TWEE KLEINE BERICHTEN, uit de kranten van afgelopen maandag.
Eén: in Bussum is de eerste privé-basisschool van Nederland geopend. De vier ingeschreven kinderen zijn verwelkomd met taart en champagne (voor hun ouders). De school is gestart door oud-onderwijzers, uit onvrede over het huidige onderwijssysteem. De moeder van Daan, een van de leerlingen, legt in een citaat uit dat haar zoon in het reguliere onderwijs te weinig aandacht krijgt: ‘Hij is snel afgeleid, maar eigenlijk is dat logisch als je in een klas zit met dertig anderen.’ De vier leerlingen hebben zeven mensen tot hun beschikking: een onderwijzer, een zorgcoördinator, twee onderwijsassistenten, een psycholoog, een gymleraar en een handenarbeiddocent. De ouders betalen per jaar 12.500 euro. De initiatiefnemers hopen binnenkort vestigingen te openen in Arnhem en Haarlem.
Twee: op de Academic Ranking of World Universities, jaarlijks opgesteld door de Jia Tong Universiteit in Shanghai, is de Universiteit Utrecht de 47ste universiteit ter wereld, en daarmee de beste van ons land. De belangrijkste criteria zijn het aantal keren dat medewerkers in wetenschappelijke tijdschriften zijn geciteerd en het aantal onderscheidingen dat medewerkers en alumni dat jaar hebben verdiend. De enige andere Nederlandse universiteit in de tophonderd is Leiden, op de 71ste plaats.
Het eerste bericht is nauwelijks meer dan een ontwikkeling. Overal wordt onderwijs angstvallig in de gaten gehouden en overal maken ouders zich zorgen over de kwaliteit. De happy few kunnen, zoals in Bussum, uitwijken naar duurdere, ogenschijnlijke oplossingen. Het tweede bericht maakt deel uit van een structurele misvatting, vindt filosoof en hoogleraar politicologie in Nijmegen en Oxford Grahame Lock: het idee dat ‘goed onderwijs’ in cijfers is uit te drukken. Grahame Lock: ‘Weet u wat de truc is om zo vaak mogelijk geciteerd te worden? Heel simpel. Schrijf gewoon iets ongelooflijk doms op. Je leven lang zullen andere onderzoekers dan verplicht zijn bij jouw werk stil te staan en vlug te zeggen dat het zo nu juist niet moet.’
Bij de verschijning van het rapport-Dijsselbloem, in februari, dat twintig jaar politiek beheer van onderwijs onder de loep nam en oordeelde dat Den Haag in gebreke was gebleven, was Lock een van de meest uitgesproken critici. Niet alleen van het niveau van het Nederlandse onderwijs, maar ook van het niveau van het rapport zelf. Dijsselbloem vermeed handig de aanbeveling hoe het dan wel zou moeten. Ja, Dijsselbloem zei hardop dat de kwaliteit van het onderwijs gedaald was, maar hij zei niet wat kwaliteit in het onderwijs dan wel zou moeten behelzen. Kwaliteit in onderwijs, dat is lastig te definiëren en dat is, of het nu om scholen of universiteiten gaat, niet in Chinese ranglijsten te vangen.
Maar first things first.
Grahame Lock: ‘Laten we afspreken dat dit geen interview wordt waarin ik zo veel ga zeuren dat ik nieuwe studenten ontmoedig te gaan studeren. Ze moeten juist gaan studeren, en hun best doen. En plezier hebben.’
Akkoord. Wat is kwaliteit wanneer we over onderwijs praten?
‘Stel, ik ben nu eerstejaars student en ik moet kiezen waar ik ga studeren. Dan zou ik ergens naartoe willen waar denkers rondlopen, waar het onderwijs verzorgd wordt door mensen met eigen ideeën. Natuurlijk, het helpt als de microfoons werken en de collegezaal goed verlicht is, zodat ik die hoogleraren kan horen en zien. Het is fijn als ze met powerpointpresentaties werken en dat er genoeg computers op de universiteit beschikbaar zijn, zodat ik ze kan mailen. Maar dat zijn allemaal tweederangs argumenten; waar het mij om gaat zijn die denkers, die bepalen de kwaliteit.
De vraag is dan: hoe weet ik waar de beste denkers zitten? Ik denk dat ik weet wat kwaliteit is op mijn gebied, filosofie. Ik kan u tien filosofen noemen die ik erg goed vind, wier werk ik kan aanraden, en ik kan u tien namen geven van mensen die overschat worden. Maar een achttienjarige, aankomende student weet dat niet. Hoe kan hij dan beslissen waar hij wil studeren?’
Er verschijnen elk jaar ranglijsten met de beste faculteiten.
‘Juist daar zit het probleem. Toen een vriend van mijn zoon natuurkunde wilde gaan studeren, ergens in Europa, sprak ik een bevriende natuurkundige aan, een collega in Oxford, en ik vroeg hem waar de hoogste kwaliteit natuurkunde wordt gegeven. Zonder te aarzelen zei hij: “Cambridge”, ondanks het feit dat Cambridge niet als hoogste op de ranglijsten en in keuzegidsen staat aangeschreven.
Die ranglijsten meten. Dat is het enige wat ze doen; ze meten hoeveel collegezalen er zijn, hoeveel computers, hoeveel docenten powerpointpresentaties gebruiken, de satisfaction score van studenten. Maar hoe meten ze de werkelijke kwaliteit van de docenten? Door het aantal bladzijden te tellen dat ze gepubliceerd hebben en hoe vaak ze geciteerd worden in wetenschappelijke tijdschriften. Maar hoeveel bladzijden ik schrijf bepaalt niet mijn kwaliteit. Het gaat erom welke kwaliteit de tekst op de pagina’s heeft, en dat valt niet zo wiskundig te meten.
Ik heb u mijn idee van werkelijke kwaliteit gegeven; deze tweede manier van meten presenteert een andere kwaliteit, een formele kwaliteit. Deze definitie van het begrip kwaliteit komt uit het bedrijfsleven en meet het aan de hand van drie processen: de input, de through-put en de output. De input zijn de raw materials, de grondstoffen waarvan het product gemaakt wordt. De through-put is het productieproces en de output is het product zelf.’
Hoe gaat dat in het onderwijs?
‘De input zijn de scholieren die naar de universiteit komen, de through-put is het onderwijs dat ze daar volgen en de output zijn de diploma’s waarmee ze de universiteit verlaten, klaar om de arbeidsmarkt op te gaan. Dit is het businessmodel van hoe onderwijs eruit zou moeten zien. Het is een erfenis van het marktfundamentalisme, zoals dat in Groot-Brittannië onder Thatcher ingang vond. De werking van de vrije markt moest ook op andere instellingen van toepassing worden. Openbaar vervoer, zorginstellingen, scholen: alles moest min of meer geprivatiseerd worden, onder het voorwendsel dat de markt zelf wel uitmaakt wat hoge en lage kwaliteit is van zorg of onderwijs.’
Het onderwijs is de through-put. Hoe ziet dat eruit?
‘Zo efficiënt mogelijk. Neem als voorbeeld de manier waarop aan het begin van de vorige eeuw auto’s gemaakt werden bij Ford: iedereen stond langs een lopende band en schroefde zijn of haar onderdeeltje vast aan de auto. Als iemand twee stappen zette om iets vast te schroeven waar maar één stap nodig was, dan was dat inefficiënt. Er is één vaste route om zo snel mogelijk een auto te bouwen, en alles wat van die route afwijkt is onnodig.
Hypothetisch; een lopende-bandmedewerker stelt aan zijn baas voor om op elke wagen een postimpressionistisch kunstwerk à l’improviste te schilderen, “als commentaar op de uniformiteit van de massaproductie”. Zoiets. Dan vraagt de manager twee dingen: wat kost dat? En is er vraag naar? Of er vraag naar is, is onbekend, en zelfs als de arbeider aanbiedt het kunstwerk gratis te maken, dan nog wijkt zijn gedrag af van het efficiënte productieproces – waarom uren maken die niet renderen? – en wordt het niet toegestaan.
Hetzelfde gebeurt in ons hoger onderwijs. Volgens de bedrijfsmatige opvatting hangt de kwaliteit van een diploma samen met hoe snel dit behaald is. Keuzevakken zijn dan vooral inefficiënt; elke student accountancy die van zijn studietraject afwijkt om een half jaar filosofie te doen of om Tsjechov te lezen, of Dante, is onhandig bezig. Bovendien worden docenten die meer dan het verplichte curriculum willen doceren nauwelijks geholpen; in leegstaande collegezalen kunnen ze niet zomaar les gaan geven. Voordat ze de sleutel bij de portier kunnen ophalen, moeten ze toestemming krijgen van hun afdelingshoofd, moeten budgetten gecontroleerd worden of de collegezaal wel te huren is, volgens de wetten van de “interne markt”. Docenten worden niet aangemoedigd en studenten niet beloond voor extra moeite. Geen werkgever die zegt: “Goh, hebt u Tsjechov gelezen? Nou, dan is deze baan op mijn reclamebureau evident iets voor u!’’’
Maar wie zorgt ervoor dat die ‘formele kwaliteit’ als maatgevend wordt gezien?
‘De overheid. Een Britse minister van Onderwijs bezocht ooit een campus en sprak toen met een hoogleraar. Deze legde uit dat hij nu onderzoek deed naar de Middeleeuwen, waarop de minister reageerde: “En u wordt door de overheid gefinancierd? Wat u doet is geen werk, maar een hobby!” Dat geldt net zo hard in Nederland. Elke aantredende minister moet aan zijn kiezers laten zien wat hij met het belastinggeld gaat doen, en dat hij het goed besteedt. Zo komt hij met een verhaal hoe hij het onderwijs gaat onderzoeken en verbeteren. En dan volgt een hele serie termen: kwaliteitsgaranties, kwaliteitskeurmerk, indicatoren, benchmarks, targets, visitatiecommissies, accreditatie. Er wordt een heel kader aan management gecreëerd dat als enig doel heeft een proces te controleren waarvan ze de inhoud, de werkelijke waarde van het onderwijs in dit geval, niet kennen. Het berust op het idee dat elke dienst in handen moet zijn van managers, niet van professionals. Professionals denken in kennis, managers in winst.’
Wat de rol van de overheid betreft: zij vergoedt hbo’s en universiteiten naar het aantal diploma’s dat ze uitvaardigen. Legt dat geen hoge druk bij die opleidingen?
‘Natuurlijk. Volgens het businessmodel leveren ze geen academische scholing, maar een product. De klant is koning, en die wil bij de universiteiten shoppen voor zijn BA, alsof het een mobieltje is. En dus zijn er weer managers nodig die de universiteiten kunnen verkopen. Neemt u van mij aan: hoe gelikter de brochure van een universiteit is, des te twijfelachtiger de opleiding. Rolls-Royce heeft toch ook geen glossy brochure nodig? Nog een standaard: hoe hoger een universiteit op zo’n Shanghai-ranglijst staat, hoe beter de manager is in het bespelen van de genoemde descriptoren.’
In dit businessmodel leggen keuzevakken, academische verbreding, het loodje. De student die op zoek gaat naar persoonlijke Bildung wordt dus niet aangemoedigd?
‘Bildung bestaat niet in het businessmodel. Als ik naar de bank ga om een hypotheek af te sluiten en de persoon achter de balie zegt tegen mij: “We hebben het nu wel over geld en onroerend goed, maar onlangs heb ik Dostojevski gelezen en hij zegt zulke mooie dingen over bezit…” Hij wordt door zijn manager in zijn nekvel gegrepen. Hij moet een rente-expert zijn, de rest doet er niet toe. Zo kijken de managers ook naar onderwijs. Dostojevski is voor de vrije tijd. Bildung is iets voor in het weekend.’
Werkt dat de zesjescultuur niet in de hand?
‘De student van vandaag is een homo economicus. Als hij met twee uur studeren uitkomt op een zes, dan hoef je als docent niet aan te komen met: “Lees dit boek ook! Dan haal je een acht!” De student verklaart je voor gek; zo heeft hij het niet geleerd van de overheid. Waarom zou hij zes uur uittrekken voor iets dat in twee uur kan? Het is the art of homo economicus.’
Niettemin, op de Universiteit Utrecht werden jarenlang algemene colleges, zoals filosofie, aangeboden aan alle studenten, ongeacht hun studierichting. Die colleges zaten bomvol.
‘Natuurlijk zijn er wel degelijk studenten die op zoek zijn naar variatie, naar keuzevakken. De marketeers van de universiteiten merken ook dat er vraag is naar brede opleidingen; dus die verzorgen ze dan. Vraag en aanbod. Dat neemt niet weg dat hoogleraren gebonden zijn aan het budget van hun organisatie. Zelf maken we mee dat we niet voor niets mogen lesgeven; de uren die we les kunnen geven zijn beperkt, dus we mogen niet afwijken van het ideale, meest efficiënte businessmodel. Zelfs als we aanbieden keuzevakken voor niets te geven kan dat eigenlijk niet. Op de meeste faculteiten is een pseudo-markt gecreëerd. Die collegezaal is er en staat leeg, toch moet een docent hem zogenaamd huren. Niet dat er daadwerkelijk betaald wordt, hooguit op papier.’
Is er een manier om van dat businessmodel af te komen?
‘Er zijn niches. De waardevolle dingen die vandaag in het onderwijs gebeuren, gebeuren ondanks het ministerie van Onderwijs. Hier op de Universiteit van Nijmegen heeft de rector magnificus bijvoorbeeld een honour’s program opgezet (een universiteitsbreed vakkenpakket voor excellente, goed scorende studenten – jdv). Daarvoor heeft hij aan allerlei instellingen en de eigen faculteiten toestemming moeten vragen of hij hun professoren en collegezalen mocht gebruiken. Zo’n programma kost nagenoeg niets, alleen de elektriciteit van het gloeilampje van de collegezaal en het papier waarop de lesprogramma’s gedrukt staan – zo wordt aan het businessmodel ontsnapt.’
Er is hoop!
‘Natuurlijk. De student moet zelf op zoek gaan. Wie zijn de interessante professoren, wat zijn de relevante boeken? Zoek de kansen op, wacht niet te veel af, praat met iedereen. Maak je eigen Bildung.’