De memoires van Bill Clinton zijn zinderend. Natuurlijk, het is geen goed boek als je het op stijl beoordeelt. Maar bet weters als Jan Tromp, die drie dagen na het verschijnen al hun oordeel klaar hadden (slecht boek), vergissen zich. My Life is een vaak adembenemend verslag dat in potentie een onmisbaar handboek zou kunnen zijn voor politici en wereld leiders. Het misstaat niet in het boekenvakje naast Churchill en Machiavelli.
Er is een stille wet die zegt: pas na tien jaar kan een oud-politicus waardevolle memoires te boek stellen. Delors deed dat en niet eens als eerste auteur. Hij liet zich ondervragen door een gelouterde journalist. Ook de Italiaanse schrijver Moravia liet een levensgeschiedenis optekenen in de vorm van een 355 paginas tellend interview dat een bevriend schrijver hem afnam. Moravia koos voor deze methode om te voorkomen dat hij het ongemak uit de weg zou gaan. Troelstra schreef zijn gedenkschriften negen jaar na zijn «mislukte revolutie», in de avond van zijn leven, om zijn «medeburgers de gelegenheid te kunnen verschaffen zich nader omtrent den ontwikkelingsgang en de menselijke drijfveren op de hoogte te stellen, die hem in het algemeen tot zijn werk gedreven en bij zijn strijd hebben bezield».
Clinton heeft geen adempauze in acht genomen om de gedachten en herinneringen over zijn presidentschap te laten bezinken. Hij had een commercieel motief: hij moest kapitaal vergaren voor het aflossen van zijn miljoenenschuld, als gevolg van de uitputtende juridische processen die hij met zijn vrouw moest voeren. De uitgever op zijn beurt had natuurlijk marketingmotieven om snel de memoires van Clinton op de markt te brengen. Er is intensief onderhandeld tussen Clinton en de uitgeverij A. Knopf over rechten, percentages van de opbrengst en voorschotten. En dat is ten koste gegaan van de belangrijkste vraag: wat voor een boek gaan we maken?
«Schrijven, Bill», heeft hoofdredacteur Sonny Mehta van Knopf voortdurend geroepen, «het moet op tijd af».
Het manuscript van Clinton is door vele handen gegaan. Er is maanden aan geschaafd en gebeiteld, het is fors bewerkt en ingekort. Het moet een kleine fabriek zijn geweest. Eerst Clinton die met onleesbare hanenpoten in een groot schrift zijn herinneringen opschreef als één doorlopend schoolopstel. Dan zijn assistent Justin Cooper die alles uit dit schrift overtikte, corrigeerde en direct de door Clinton goedgekeurde concepten mailde naar de uitgeverij. Waar vervolgens een leger editors klaar zat voor het «fijnsnijden en verfraaien». Maar er is kennelijk geen redacteur met historisch besef geweest. Die had kunnen roepen: «Stop, jongens, we zitten in de verkeerde groef.» Die had kunnen zeggen dat er geen haast moest worden gemaakt omdat er, met een jonge David Frost als penvoerder van Clinton, een kans was om na Machiavelli een nieuw handboek te maken voor de wereldleiders van de 21ste en 22ste eeuw. Ook al had Clinton dan aan eindeloze ondervraging onderworpen moeten worden om zijn presidentschap te fileren.
Toch zijn de memoires van Clinton een rijke primaire bron. Wie er tijd voor neemt, krijgt een ambachtelijke cursus politieke techniek. En kan er een leidraad voor een nieuw handboek operationele politiek uit destilleren.
Frans van Dooren heeft in 1976 in een uitstekende inleiding op De heerser een beroemde brief van Machiavelli aangehaald die de kern van dit werk verwoordt. Het gaat bij politieke machtsuitoefening om de trits verwerven, behouden en verliezen.
In Clintons levensverhaal is vooral de techniek van verwerven en behouden permanent aan de orde. Eigenlijk beseft hij nauwelijks dat zijn hele handelen doordrongen is van een aangeboren talent om mensen aan zich te binden. Voor een politicus is dat een van de belangrijkste factoren voor succes. Charme en empathie, dat kun je niet voorwenden, dat is een karakter eigenschap. Het houdt verband met een bijna niet te bevredigen behoefte aan erkenning en populariteit.
Clinton is voortdurend met die behoefte bezig, ook in zijn postpresidentiële levensfase. Toen hij onlangs in Amsterdam moest spreken op een receptie in het Amstel Hotel onderwierp hij tijdens de wandeling van zijn privé-suite naar de receptiegangers zijn Nederlandse uitgever aan een spervuur van uitgekiende vragen. Enige minuten later maakte hij diepe indruk omdat hij uitmuntend op de hoogte leek van de achtergrond van zijn toehoorders. Dat lijkt een simpele truc maar het vergt discipline en energie. Altijd blijven doorvragen, kennis selecteren en opslaan. Het behoort tot de elementaire rituelen van een grootmeester in netwerken. Contacten leggen door de mensen in de nabije omgeving te mobiliseren en aan je te binden.
Clinton praktiseerde dat al in het begin van zijn loopbaan, toen hij zich kandideerde voor de functie van openbaar aanklager in Arkansas. In veel kiesdistricten was er altijd wel een lid van zijn rijke familieschare dat hij kon inschakelen. Zijn moeder was viermaal hertrouwd. Clinton bleef met de voormalige schoonfamilies in contact. Hij wilde hun sympathie behouden. Later, toen hij in Washington assistent was van de legendarische senator Fulbright, leerde hij dat de manier waarop je een menigte benadert niet alleen wordt bepaald door spreekvaardigheid. Hij observeerde Robert Kennedy en raakte gefascineerd door diens intensiteit. Kennedy stotterde, maar kon met zijn zachte stem een atmosfeer scheppen waardoor het leek alsof hij bij de mensen thuis was. Want daar komt het op aan: vriendschap sluiten of vriendschap suggereren, dat is voor het onderhouden van netwerken van cruciaal belang.
Clinton put rijkelijk uit alle netwerken die hij vanaf de middelbare school om zich heen heeft gebouwd. Vrienden en kennissen van de padvinders, uit Oxford, Yale of Little Rock: hij heeft een feilloos geheugen voor die honderden ontmoetingen. Velen schakelt hij vroeg of laat in. Zoals die prille jeugdvriend Mack Mc Larty uit Hope, Arkansas. Voor Clintons entree had deze al car rière gemaakt in het parlement van Arkansas. Maar hij stapte over naar het bedrijfsleven, werd schatrijk door een deal met Ford Motors en later benoemd tot president van de Gas Company in Arkansas. Clinton vroeg hem als zijn eerste fondsenwerver en vertrouwensman. Mc Larty bleef aan Clintons zijde tot in het Witte Huis, eerst als stafchef en later als speciaal gezant voor Latijns-Amerika. Nu is hij de belangrijkste partner van Henry Kissingers adviesbureau.
Een succesvolle politieke strategie berust echter ook op geduld, oefening en studie. Clinton heeft meer dan tien jaar in Arkansas als gouverneur kunnen oefenen. Hij was zich er toen niet van bewust dat het een leerperiode zou zijn voor een presidentschap. Maar in de praktijk van Arkansas ontwikkelde Clinton zijn opvattingen over de manier waarop lage- en middeninkomensgroepen verenigd kunnen worden en waarom dat de Democratische partij bij herhaling niet lukte. Clinton ondervond dat zelf toen hij na twee jaar werd weggestemd. Hij had geen antwoord op slechte economische ontwikkelingen, moest door tegenvallende belastinginkomsten fors bezuinigen op staatsuitgaven waar onder onderwijs, kon tal van verkiezingsbeloften niet nakomen en was verwikkeld in eindeloze conflicten met nutsbedrijven, medische stand en industrie over milieuverordeningen. Dit debacle dwong Clinton een grondige analyse te maken van zijn falen. Zo werd de basis gelegd voor zijn strategie voor de jaren negentig. Het draait om economie en onderwijs, om banen en scholen. Een vernieuwingsgezinde Democraat moet als geen ander in staat zijn tot een gezond economisch en financieel beleid. Dat schept vertrouwen bij de middenklasse en dus ruimte om royaal te investeren in publieke voorzieningen.
Later kreeg het een etiket, «triangulation- scheme», zoals Dick Morris, een geniale electorale strateeg ook in uiterlijk een evenknie van Maurice de Hond het rond 1994 labelde. Clinton, inmiddels twee jaar president, had de Democratische meerderheid in het Congres verloren en leek overgeleverd aan de streken van Newt Gingrich, de Republikeinse voorzitter van het Huis van Afgevaardigden. Morris hamerde er bij Clinton in dat hij zijn inhoudelijke agenda moest herpositioneren zodat hij tussen de rechtervleugel van de Democraten en de «soft-Republicans» in zou komen te staan. In een defensieve electorale fase moet een politicus zich daar strikt aan houden. Ook als je de uitdager bent en je meer kunt permitteren, moet je de triangle niet vergeten. De opgave is een slimme agenda te formuleren die uitblinkt in helderheid en herkend wordt aan een beperkt aantal prioriteiten. Die agenda moet gaan over de nabije toekomst. Discussies over het verleden associëren een kandidaat met moeilijkheden en mislukkingen. Kortom, verwijt de tegenstanders dat ze de problemen van vandaag ontwijken en verwaarlozen. Profileer jezelf als een reëel alternatief dat wortelt in oude waarden en druk dat altijd uit in termen als «verantwoordelijkheid» en «een overheid die luis tert». Zoals Clinton aan de vooravond van zijn nominatie als presidentskandidaat in 1992 zei: «We zitten allemaal in hetzelfde schuitje en we redden het samen of we redden het niet.»
Het moeilijkste blijft het opzoeken van kritiek, het aanhoren van onwelgevallige analyses, kortom het organiseren van reflectie. Naarmate de jaren verstrijken wordt een toppoliticus steeds meer omringd door adviseurs en assistenten die zich helemaal met hun chef identificeren. De werkdruk staat geen relativering toe. Critici worden vijanden. Onafhankelijke geesten verdwijnen, omdat zij zich niet thuis voelen in de cultuur van de macht. De paradox hiervan is dat de bescherming van een president juist in gevaar komt als de mannen en vrouwen die zijn karakterzwakheden en fundamentele gebreken echt kennen niet langer in zijn buurt verkeren. Zij zijn de enigen die de confrontatie aandurven. Wanneer zij vertrekken, begint het verval. Zo geschiedde ook bij Clinton. Daarom zijn Clintons herinneringen niet interessant als het aankomt op een grondige zelfanalyse. Dat zou te veel overhoop halen en de relatie met zijn vrouw en haar politieke positie in gevaar brengen.
Maar Clinton weet dat er achter die deur van de door hem aangestipte geheime en zwarte kant van ieder mens, ook van hem, een wereld ligt die juist voor liefhebbers van politiek om nadere explicatie schreeuwt. Het gaat over de combinatie van druk, adrenaline en de behoefte om de spanning nog meer op te voeren. Sommige politici dempen dat met liters whisky.
Garry Wills heeft in The New York Review of Books van 12 augustus een bijzonder licht laten schijnen op de permanente staat van seksuele drift waarin Clinton verkeerde. Dat was de reden waarom een van zijn trouwste adviseurs, Betsey Wright, hem in 1988 adviseerde niet in de race te stappen voor het presidentschap. Clinton volgde haar advies. Hij verklaart die stap met het weinig overtuigende argument dat hij tijd voor dochter Chelsea over wilde houden. In feite had Wright met Clinton de lijst met namen doorgenomen van de vrouwen met wie hij affaires had gehad. «Now, she said, I want you to tell me the truth about every one.» Bij de campagne van 1992 werd ze directeur «Schadebeperking». Maar toen de Lewinsky-affaire losbarstte, heeft Wright het Witte Huis maanden geboycot. «Hij leert het nooit af, daar is hij niet tegen te beschermen», zei ze later.
Wat Clinton als geen ander kon, was variëren op de trucs van Dick Morris: politiseren. Zijn gevecht met speciaal aanklager Starr, die de Lewinsky-affaire tot een impeachment- procedure liet uitgroeien, wist Clinton om te buigen tot een strijd voor progressieve waarden. Starr vertegenwoordigde de conservatieve Republikeinen die niets moesten hebben van Clintons inzet voor de zwarte, homoseksuele en arme burgers.
Daarin is Clinton een ongenaakbaar leider en een voorbeeld voor moderne politici. Maar wat hij niet kon en nog steeds niet wil is: een stap terug doen en reflecteren. Want als hij het archief van zijn geheugen echt had geopend, zoals Moravia, zou hij waarschijnlijk hebben toegegeven dat het presidentschap zelf met geen pen valt te beschrijven.