Zijn imposante verschijning kwam met een ringbaardje en een charmant gleufje tussen de tanden. Er waren de grote, niet eens zo slungelige passen die zijn boomlange lijf over het parket droegen. Of de eenvoud die uit die enkele armveeg sprak waarmee hij tegenstanders de gang naar de basketbalring verhinderde.
Verliezen deed William Felton ‘Bill’ Russell (1934-2022), die zondag op 88-jarige leeftijd overleed, eigenlijk nooit. Zijn loopbaan was roemrijk, zijn trofeeënkast rijkgevuld. De elf kampioenschappen die hij de Boston Celtics schonk, maakten hem de meest succesvolle atleet in de geschiedenis van de teamsport. Er is een reden waarom de trofee voor beste speler in de NBA Finals zijn naam draagt.
Het verhaal van de NBA valt niet te vertellen zonder Bill Russell. Zijn ruim dubbele meter (2,08) was ook buiten de krijtlijnen van historische betekenis. Als rolmodel – de zwarte atleet was destijds de meest zichtbare zwarte werknemer – en als wegbereider in een toen nog dominant witte sportcompetitie. Maar bovenal als vitaal onderdeel van de zwarte erfenis binnen de sportwereld. Zonder Bill Russell geen gekniel, zonder hem geen geheven vuist of overwegend zwarte kleedkamers.
Het echtpaar Katie en Charles Russell uit West Monroe, Louisiana behoorde tot de ruim zes miljoen zwarte Amerikanen die vanaf de eerste helft van de vorige eeuw uit het diepe zuiden trokken. De loopbaan van hun zoon Bill zou getekend worden door rauw racisme. Na zijn universiteitsjaren in Californië – hij kon als hoogspringer naar de Olympische Spelen, maar koos voor basketbal – verrees Russell in de jaren zestig als Bostons eerste sporticoon. Maar ook in zijn nieuwe thuis was hij – van ‘roetmop’ en ‘baviaan’ tot het n-woord – voortdurend doelwit van raciale intimidatie. Het bracht het zuiden en de littekens van de Jim Crow-wetten die het droeg nabijer dan ooit.
Of hij nu de groenwitte kleuren van de Celtics droeg of niet, Russell keek net als vele zwarte Amerikanen een bittere realiteit in de ogen. Die van twee Amerika’s, twee tegengestelde werkelijkheden. Hij zag de ijver waarmee de zwarte man via sport en entertainment zijn menselijkheid probeerde te bewijzen. ‘Maar’, zoals auteur Gary Pomerantz zijn woorden optekende in het boek The Last Pass: Cousy, Russell, The Celtics, and What Matters in The End, ‘ik ben tot het besef gekomen dat we wel worden geaccepteerd als entertainers, maar niet als mens. De strijd om onze rechten in een veranderende wereld is dan ook een overlevingsstrijd.’
Het vernederende karakter van het racisme dat hij te verduren kreeg gold als brutale herinnering. Vandalen braken bij hem in, zijn trofeeënkast werd aan diggelen geslagen, uitwerpselen werden in zijn bed achtergelaten en zijn voorgevel werd met stront besmeurd met het n-woord. Eerder vormde een petitie een van de verwoede pogingen van buren om zijn verhuizing naar hun dominant witte buitenwijk Reading in Boston tegen te houden. Toen dat mislukte, sloeg de gemeenschap de handen ineen om het huis waar Russell zijn zinnen op had gezet voor zijn neus weg te kopen. Het was een tijd waarin de stad nog ‘een verzameling witte tribale buurten was waarvan de bewoners wantrouwend stonden tegenover buitenstaanders’, zoals de Boston Globe het deze week omschreef.
Russell omarmde zijn zwartheid, lang voor geheven vuisten, lang voor de trotse dracht van afro’s. Hij voelde de plicht om het racisme weerstand te bieden. Hij vocht terug. Wat door publieke opinie, media en teamgenoten werd weggezet als ‘oversensitief’ omdat zaken ‘nu eenmaal zo werkten in dit land’, zag de basketbal-ster als een elementaire vorm van eigenwaarde. De bloei van zijn loopbaan in de jaren zestig viel nu eenmaal samen met de verrijzenis van de burgerrechtenbeweging. Voor hem was burgerschap geen geschenk, maar een geboorterecht. Hij marcheerde aan de zijde van Martin Luther King tijdens de historische mars naar Washington, waarna King de gevleugelde woorden ‘I have a dream’ uitsprak, en werd zelf een uitgesproken pleitbezorger voor integratie.
Russell boycotte wedstrijden in steden waar hem, met zijn zwarte teamgenoten, bediening in horecazaken werd geweigerd. In 1967 toonde hij zich op de Cleveland Summit samen met een groep prominente zwarte atleten solidair met Muhammad Ali, wiens prestigieuze bokstitel werd ontnomen en die gevangenisstraf riskeerde om zijn principiële dienstweigering in de Vietnam-oorlog. Maar ook binnen de krijtlijnen etaleerde Russell uitzonderlijk leiderschap. Kwaliteiten die hem in 1966, als eerste zwarte man in een Amerikaanse professionele sport, de rol van hoofdcoach opleverden.
Het was een tijd waarin witte Amerikanen uitgesproken zwartheid als ‘ondankbaar’ afdeden. Vorig jaar nog werd honkballegende en tijdgenoot Hank Aaron in een necrologie in Forbes in lyrische termen omschreven als ‘model van nederigheid’. Het was die dienstbaarheid – vaak code voor ‘onderdanigheid’ – waaraan Russell lak had. Voor hem was ongemak een doeltreffend middel in het grijpen van de aandacht van de witte man. Oud-basketbalcoach John Thompson verwoordde het zo: ‘Russ was de eerste persoon die ik kende die zichzelf als zwart omschreef. Niet gekleurd. Niet n****. ZWART.’
Met Boston en zijn overwegend witte sportfans onderhield Russell een op zijn zachtst gezegd gecompliceerde relatie. Het kille karakter van die verstandhouding – witte media zetten hem gretig neer als ‘humeurig’ en ‘arrogant’ – was evident. Boston kent een lange geschiedenis van racisme. Het honkbalteam liet pas in 1959 zwarte spelers toe en protesten tegen gemengde scholen in de jaren zeventig behoorden tot een van de meest gewelddadige in het land. ‘Geen stad is meer bezig met het vinden van nieuwe manieren om wat anders is af te wijzen, te negeren of erop neer te kijken’, schreef Russell in zijn memoires Second Wind.
Nooit zou de stad hem in de harten sluiten zoals die dat met witte sporthelden als American football-ster Tom Brady of basketballer Larry Bird wel deed. Ondanks de overweldigende sportieve dominantie liep de Boston Garden, thuishaven van de Celtics, zelden vol. ‘Terwijl we buitenshuis altijd uitverkocht waren’, herinnerde oud-teamgenoot Satch Sanders zich. Toen Celtics-fans werden gevraagd naar hoe het team de opkomst kon verhogen, was het antwoord even simpel als veelzeggend: ‘Minder zwarte spelers in het team.’
Het ongemak dat hij witte Bostonners als vocale zwarte man bezorgde, beschouwde Russell als vooruitgang. Zíj waren immers veel te comfortabel met hun eigen racisme. Boston? Dat was voor Russell een ‘vlooienmarkt van racisme’. ‘Wat mij betreft’, zei Russell ooit, ‘speelde ik voor de Boston Celtics, het instituut en mijn teamgenoten. Niet voor de stad Boston.’
De bedenkelijke reputatie van de stad heeft Boston eigenlijk nooit van zich af weten te schudden. Onderzoek van The Boston Globe uit 2017 wees uit dat van de acht grootste steden zwarte Amerikanen Boston aanwezen als de minst uitnodigende stad voor mensen van kleur. En of het nu racistische tweets zijn aan het adres van zwarte ijshockeyers, basketballers die beschimpt worden met het ‘n-woord’ of zwarte spelers die pinda’s naar het hoofd geslingerd krijgen in het honkbal, het is een illusie dat racisme en onverdraagzaamheid met de tijd uit de sportstadions van Boston zijn verdwenen.
Russell was de eerste van talloze zwarte sterren die het Amerikaanse basketbal voortbracht. Een titanisch figuur, zoals auteur Howard Bryant, zelf afkomstig uit Boston, hem zondag omschreef. ‘Wanneer mensen verbijsterd zijn hoe het mogelijk is voor zwarte mensen om Celtics-fan te zijn, was de reden Bill Russell. Hij liet het zwarte deel van Boston weten dat hij een van hen was. Altijd zichtbaar in de stad.’