Over de identiteit van Nederland hoeft niet getwijfeld te worden. Fundamentalisme komt met stip binnen op één als hét Nederlandse probleem. Het legt het hele politieke bestel overhoop en maakt de zogenaamde tolerante burger radeloos. Waarom faalt iedere aanpak van dit probleem? Waar zit toch de blinde vlek in de westerse kijk op dit vraagstuk?
In de uiterst subtiele bundel van de filosofen Marc de Kesel en Ignaas Devisch wordt het ‘toenemende fundamentalisme’ gezien als de spiegel waarin de westerling de gevolgen ziet van de verwoesting van zijn eigen cultuur door de war on terror. Natuurlijk gaat het altijd over meer dan fundamentalisme, maar het is de vlag waaronder de strijd gestreden wordt. En die vlag maakt de strijd alleen maar radelozer. Ondanks de schijn van antimodernisme bij de ‘lange baarden van de Talibaan’ toont de Gentse filosoof De Kesel – werkzaam aan het Heyendaal Instituut te Nijmegen – aan dat fundamentalisme een exclusief modern fenomeen is. Het formele standpunt van waaruit de fundamentalist redeneert, is modern en cartesiaans. Het feit dat de videopost van al-Qaeda vol verwijzingen zat naar de stokoude koran doet daar niets aan af. Bin Laden vertegenwoordigt ten enenmale níet de traditionele moslim, betoogt De Kesel. Zijn politiek activisme is typisch modern, en zijn positie in de huidige wereld is die van een kosmopolitische burger. Ook als hardline fundamentalist is de figuur van Bin Laden typisch westers te noemen; juist in zijn fundamentalisme heeft hij alles gemeen met de westerling. De burger zou een hoop gelazer kunnen vermijden als hij zichzelf herkent in Bin Laden en hem vooral als zijn gelijke ziet, face to face, aldus De Kesel.
Bin Laden belijdt weliswaar een traditionele islam, maar hij doet dit niet vanuit de islam. Op het meest fundamentele niveau steunt hij niet op zijn traditie, maar op zijn eigen soevereine keuze voor die traditie. Dit verschil is cruciaal, want het formele punt van waaruit een dergelijke beslissing wordt genomen staat per definitie buiten de moslimtraditie. Dit ‘standpunt’ veronderstelt een moment van twijfel waarbij alle grond onder de traditie wegzinkt. Pas na dit moment van fundamentele twijfel werd Bin Laden een moslim. Hij is geen moslim omdat hij altijd al een moslim was. Het is niet de traditie die van hem een moslim maakte. Hij heeft zichzelf tot traditionalist omgevormd. Het was zijn vrije zelfbewuste beslissing.
Deze vrijheid is al sinds de zeventiende eeuw de kern van wat men in Europa ‘moderniteit’ noemt. In die zin is ook Bin Laden ‘modern’. Formeel gesproken is het punt van waaruit hij zich over de wereld uitlaat ook het punt van waaruit de westerse burger zich tot de werkelijkheid verhoudt. Dit zuiver formele punt is het ‘standpunt’ waar Descartes het cogito situeert. Alle uitingen van moderniteit steunen op dit nieuwe ‘standpunt’. Overigens vond Descartes zichzelf vreemd genoeg een oprecht gelovige christen. Ondanks de verwijten van theologen uit zijn tijd wilde Descartes een nieuw uitgangspunt formuleren voor zijn verhouding tot God en de werkelijkheid. Niet het door traditie vergaarde weten, maar de mogelijkheid om aan dat weten en die traditie te twijfelen vormde voor hem de ware grond van de wetenschap. Omdat men toen nog geen scherp onderscheid maakte tussen geloof en weten ging dit ook op voor de relatie met God.
Slechts een consequent volgehouden twijfel geeft toegang tot iets wat boven alle twijfel verheven is, het ‘zeker-weten’. Deze twijfel vindt in zichzelf een grond, een subject. Je twijfelt/denkt, dus je bent. In deze context is het fundamentalisme ontstaan. Immers, wat is fundamentalisme anders dan het zeker-weten dat een traditie kan worden hersteld in haar fundament, in haar originele zienswijze? Geen wonder dat duizenden puriteinen ten tijde van Descartes het protestante Europa verlieten omdat ze zeker wisten dat het christendom van Calvijn en Luther niet zuiver was. In ‘Amerika’ zou het ‘nieuwe Israël’ opgebouwd moeten worden. In die zin is ‘Amerika’ het eerste fundamentalistische project uit de geschiedenis. De founding fathers staken hier echter een stokje voor door een constitutie op te stellen die uitdrukkelijk moest verhinderen dat religie en politiek zich met elkaar vermengden. Veelzeggend is niettemin dat de Verenigde Staten tot op heden een land blijven waar het fundamentalisme zich ongeremd kan ontplooien. Twijfelend aan de wanorde in de wereld kan men in alle cartesiaanse vrijheid ervoor kiezen om de fundamenten te leggen voor een strijd tegen het kwaad. En in volle omvang komen deze fundamenten nu aan het licht.
Zo kan men bijvoorbeeld constateren dat George W. Bush tegenwoordig dolenthousiast is over de waarden van Verlichting en Democratie. In dit Verlichtingsfundamentalisme heeft Bush, maar ook iemand als Geert Wilders, het visioen nodig van een duivelse macht die ‘onze vrijheid en onze democratie haat’. De annexatie van het mediadiscours door Verlichtingsfundamentalisten als Wilders is gebaseerd op een ‘ex-clusief’ model: uitsluiting van degenen die verschillen van de Verlichting. Dat schept identiteit.
Aan het knutselen van identiteiten beleven mediafundamentalisten een maximaal genoegen, aldus filosoof Henk Oosterling in deze bundel. Vooral als het uitloopt op ‘gun’damentalisme.