
Woensdagnacht, 03.00 uur
Er snurken er minstens twaalf, drie hoesten, twee krabben aan hun kont, regelmatig klinkt een flinke scheet en er moet er altijd wel eentje naar de wc. Als er 48 mensen in één ruimte slapen klinkt het alsof een klein orkest aan het inspelen is. Het is nóóit stil en de lucht is, vriendelijk gezegd, bedompt.
Toch komen de bezoekers van het Amsterdamse Stoelenproject hier voor rust en veiligheid. 75 vrijwilligers en slechts drie parttime beroepskrachten verzorgen in een grote container onder de Marnixgarage een overnachting met avondeten en ontbijt voor daklozen. Vaak zijn het mensen die in de reguliere opvang niet passen of niet willen passen. ‘Het is de enige plek waar ik me thuis voel’, zegt een Nederlandse jonge man. ‘Je leert mensen kennen, maakt een praatje, speelt een spelletje schaak. Het is bijna familie.’ Coördinator Marc: ‘Het is net een huiskamer, een uit de hand gelopen pyjamaparty.’
Het Stoelenproject werd in de strenge winter van 1988-1989 opgericht door mensen die het onverdraaglijk vonden dat in een rijke stad als Amsterdam mensen op straat sliepen. De naam stamt uit de eerste twee jaar, toen vanwege regelgeving matrassen taboe waren en mensen met hun hoofd op hun armen sliepen. Nog steeds is het een uiterst sobere voorziening. Er zijn geen douches, slechts vijf wc’s, één urinoir en vier wasbakken. Afwasbare ziekenhuismatrassen liggen in een hoek, voor slaapzakken moeten de bezoekers zelf zorgen en de meesten slapen dan ook onder hun jas.
In 25 jaar zijn doelgroep en vrijwilligers danig van samenstelling veranderd. In de beginjaren waren er veel junks, nu is er altijd een flinke groep Oost-Europeanen. De initiatiefnemers kwamen eerst vooral uit linkse en kerkelijke hoek, nu is het hele politieke spectrum vertegenwoordigd, van pvv tot SP. Ideologie of geloof is geen drijvende kracht meer. Wat hetzelfde blijft: hulpvragers en vrijwillige hulpgevers in één sobere ruimte. Hoe komen beide groepen hier terecht? En wat hebben ze aan elkaar?
Maandagochtend, 09.00 uur
‘Wat, alcohol? Je weet dat het niet mag. Weg ermee, of je gaat eruit, Mohammed! Dan rot je maar op naar Mohammed-land.’ Coördinator Rob neemt geen blad voor de mond als hij een Pakistaanse man met lang sluik haar tot de orde roept. De slok die Mohammed uit een fles in een Albert Heijn-tas neemt is namelijk ten strengste verboden. Het Stoelenproject heeft weinig regels, maar de regels die er zijn worden streng gehandhaafd. Géén alcohol, géén drugs, géén geweld en géén discriminatie. Wie zich daaraan kan houden, is welkom. Bij overtreding volgt schorsing, soms zelfs levenslang.
Deze ochtend hebben zo’n negentig daklozen zich in de container verzameld. Hun koffie of thee drinken ze met flinke scheppen suiker. Sigaretten worden opgestoken, want dit is een van de weinige openbare gebouwen waar gerookt mag worden.
Dit is het moment dat de bonnen voor de komende drie nachten worden uitgedeeld. Zonder bon kom je niet binnen. Piet begint met het oplezen van de namen. De meeste mensen krijgen één bon, zij moeten dus twee koude novembernachten buiten doorbrengen. Sommigen krijgen er twee en een enkeling drie. De ratio achter de verdeling is moeilijk te doorgronden. Vrouwen worden voorgetrokken, daarover doet niemand moeilijk, want voor hen is het gevaarlijk op straat. Ook de oude hap van vaak Nederlandse zwervers heeft een streepje voor, want buiten slapen is voor deze groep erg ongezond. Notoire onruststokers zijn in het nadeel, sociale types krijgen vaak een extra bon als ze hun maandelijkse maximum nog niet hebben bereikt. En het is niet goed als er één nationaliteit overheerst: de Roemeense familie straatartiesten die onlangs in een bus voorreed, wordt nooit in z’n geheel toegelaten.
‘Balen’, vindt een jonge man, hij heeft voor de komende drie dagen maar één bon gekregen. Hoe hij de nacht doorkomt? ‘Ik ga niet slapen, daarvoor is het te koud’, antwoordt hij. ‘Ik blijf zo lang mogelijk op warme plekken, zoals het Centraal Station. Als ik daar word uitgezet ga ik gewoon rondlopen, totdat de dagopvang om acht uur opengaat. Daar kan ik dan wat eten en in een stoel slapen.’

Woensdagavond, 18.00 uur
De deur van het Stoelenproject zwaait open. Twintig mensen stonden al op de stoep te wachten. ‘Die gaan hun plekje vast inrichten.’ Reindert, gepensioneerd beleidsmedewerker van de Vrije Universiteit en al zeventien jaar vrijwilliger, wijst naar een vijftal ervaren daklozen die de klaarstaande koffie en thee links laten liggen. Met twee stoelen en wat tassen markeren ze hun plek voor de nacht, vaak in de buurt van een pilaar, zodat ze iets meer privacy hebben. De linkerkant van het gebouw is populair omdat daar de wifi sterker is. Een plek vlak bij een stopcontact is ook gewild, want dan is de kans dat je telefoon tijdens het opladen gejat wordt een stuk kleiner.
Hier en daar lichten de telefoons op als ze in het stopcontact gaan, een enkele laptop wordt opengeklapt. ‘Eerst voor het eten nog wat e-mail wegwerken’, zegt een keurige man. Twee Amerikanen nemen de uitslagen van het American football door: ‘Shit, de 49’ers hebben weer verloren.’
Vandaag staat er nasi met stukjes kip op het menu, aangevuld met komkommer, kroepoek en pindasaus. Het toetje is appeltjesvla met slagroom. Sinds een jaar of vijf verzorgen vrijwilligers de maaltijd. Dat kunnen vriendengroepen zijn, verenigingen of bedrijven, zoals nu de Rabobank Amsterdam, die voor vijf avonden heeft ingetekend. Ze kopen de ingrediënten en bereiden die in de keuken van het Stoelenproject.
‘Hoe gaat het nu met je?’ Reindert begroet iedereen vriendelijk. Bij oude bekenden informeert hij naar hun situatie. ‘Steeds wat beter’, antwoordt de een. ‘We houden de moed erin’, meent de ander.
‘Als je nat bent, je schoenen doorweekt, dan is het best koud als je bij een paar graden boven nul op de grond ligt.’ Een jongen in capuchontrui maakt zich zorgen om de komende dagen, er is zware regenval voorspeld. Hij kan zijn draai in Nederland niet vinden, vertelt hij. In de paar jaar dat hij in Amerika zat, is er veel veranderd. ‘Het is bijna onmogelijk om werk en een huis te krijgen.’ Zijn vroegere baan is nu in vijf functies opgeknipt en wordt door jongere jongens verricht. Uitzendbureaus bellen nooit terug omdat hij ingeschreven staat bij een bekend postadres voor daklozen. ‘Daar hebben ze slechte ervaringen mee’, vertelt hij, ‘daklozen komen vaak niet opdagen. Het is ook lastig, als je ’s nachts door de politie bent opgepakt omdat je in de bosjes slaapt, dan kun je niet om acht uur op je werk zijn’. Hij zit voortdurend krap bij kas. Hij heeft een daklozenuitkering van 650 euro, maar daar wordt meteen al 150 euro van afgehouden voor de ziektekostenverzekering.
‘Ik kan met mijn lichaam niet op de koude grond gaan liggen.’ Een man van in de vijftig vertelt dat hij onlangs is afgekeurd. ‘Mijn schouders zijn versleten. Jarenlang hard gewerkt, maar dat kan niet meer.’ Hij keerde terug van België naar Nederland, huurde een goedkope studio, maar werd er van de ene op de andere dag uitgezet omdat het een bedrijfspand was.
Dakloos is hij, maar hij staat niet op straat. Hij slaapt zo’n tien nachten in de maand bij het Stoelenproject, voor de andere heeft hij goedkope pensionnetjes gevonden. Voor twaalf euro in de Rivierenbuurt, voor vijftien in Sloten. Hij heeft een wia-uitkering en kan zo’n vier- tot vijfhonderd euro aan een huis of kamer besteden. ‘Het komt binnenkort wel goed’, verwacht hij. ‘Het komt wel goed met me.’
Nederland telt volgens de recentste cijfers van het cbs 25.000 mensen zonder vaste verblijfplaats. Zij slapen in de opvang, op straat of in openbare gebouwen. Het zijn vaak mannen (tachtig procent) en de dakloosheid concentreert zich in de grote steden. Dakloze vrouwen zijn relatief jong, 38 procent is tussen de achttien en dertig jaar.
In Amsterdam zijn er naar schatting zo’n duizend daklozen aangewezen op de opvang. Alleen als de gemeentelijke winteropvang opengaat – van 1 december tot 1 maart – is er voor alle geregistreerde daklozen met uitkering én regiobinding een plek. Degenen die niet aan deze voorwaarden kunnen voldoen, zijn aangewezen op het Stoelenproject. Buiten het winterseizoen zijn er in Amsterdam enkele honderden opvangplekken te kort.
Tientallen nationaliteiten maken van de opvang gebruik. Landelijk is 27 procent Nederlands, twaalf procent komt uit Suriname en 32 procent uit de EU, vaak uit landen van het voormalige Oostblok. Slechts vijf procent heeft een Marokkaanse achtergrond en twee procent komt uit Turkije. Ruim twintig procent is geboren buiten de EU. Afrikanen en ook Amerikanen zijn in die groep flink vertegenwoordigd.
Bij de ingang voor de vrijwilligers hangt een mededeling op de binnenkant van de deur: ‘Voor vrijwilligers van het Stoelenproject biedt de ggd gratis de mogelijkheid om zich te laten controleren op tbc. We raden aan om eenmaal per seizoen van deze mogelijkheid gebruik te maken. Ook kun je je hier laten vaccineren tegen hepatitis B.’
Voor wie het nog niet wist: dit is het laatste sociale vangnet. Alcoholverslaafden, oude junkies, schizofrenen, depressieven, druktemakers, aan lager wal geraakte muzikanten, kleine criminelen, Oost-Europese jongens op zoek naar snel geld, Amerikaanse deserteurs, of gewoon moeilijke mensen: hier vind je ze. En, meer dan je zou vermoeden: op het eerste gezicht brave burgers die één tegenslag te veel incasseerden. Baan kwijt, gescheiden, huurachterstand en geen netwerk dat hulp kon bieden. Ze belandden op straat voordat ze er erg in hadden.
Het Stoelenproject biedt de meest laagdrempelige vorm van opvang en krijgt dus relatief zware problematiek binnen. De daklozen hoeven zich niet te legitimeren, een regiobinding is niet nodig, het is gratis en ze worden niet benaderd door hulpverleners. ‘Iedereen kan hier terecht, zelfs echte zorgmijders moeten zich hier thuis voelen’, vindt coördinator Marc. ‘We schakelen alleen hulpverleners in als het echt niet meer gaat.’
‘Wilt u een maaltijd, meneer?’ Vrijwilliger Dick (67) is uiterst beleefd, ‘respectvol’, vindt hij zelf. Twee keer in de maand draait hij een avonddienst, het liefst met ‘Rein’. Het tweetal is via het Stoelenproject bevriend geraakt en volgt nu ook samen een cursus Amsterdamse geschiedenis in een buurthuis.
Op 57-jarige leeftijd stopte Dick met zijn werk in de haven. Nee, niet omdat hij met rugklachten in de wao ging. Hij verkocht het familiebedrijf dat hij had opgebouwd, een hypermoderne haventerminal, omdat hij geen kinderen had die hem konden opvolgen. De ontdekking van alvleesklierkanker versnelde het verkoopproces.
‘We hebben het nu wel heel erg goed’, constateerde hij toen de ziekte was overwonnen. Via de kerk kwam hij bij het seculiere Stoelenproject terecht. Dick: ‘Je kunt natuurlijk geld aan een dakloze geven, maar daar schiet uiteindelijk niemand mee op. Ik wil hier aan mensen meegeven dat ze er nog steeds toe doen. Door ze met respect te behandelen, attent te zijn en ze met vriendelijke woorden te begroeten.’
Drijft naastenliefde hem? In eerste instantie misschien wel, denkt Dick. Maar hij houdt het nu al bijna tien jaar vooral vol vanwege de ‘vriendschap en kameraadschap bij de vrijwilligers – zonder dat gaat het niet’. En hij raakt geïnspireerd door gesprekken met bezoekers: ‘Geweldige mensen zitten daar tussen.’
De vriendelijke, persoonlijke aanpak van Reindert, Dick en andere vrijwilligers lijkt te werken. De sfeer bij het Stoelenproject is gemoedelijk, gezellig bijna. ‘Heb je wat bakjes’, vraagt een nette dertiger, ‘ik heb wat kruidnoten om uit te delen’. Op het tv-scherm is een film te zien, hier en daar praten mensen, er wordt gedamd en geschaakt. Een enkeling leest een boek. Ook flink wat mensen staren voor zich uit, in gedachten verzonken.

Woensdagavond, 20.30 uur
De toetjes zijn uitgedeeld. Bezoekers halen koffie en thee bij de bar, hangen er nog rond in de hoop dat er een tweede ronde in zit. ‘Ik heb 28 en een half jaar huur betaald’, vertelt een wat oudere Nederlandse man met half lang haar. ‘Toen had ik er genoeg van. Als je een huis koopt ben je met dertig jaar van je vaste lasten af. Ik wilde er ook vanaf zijn, dus ben ik gestopt met betalen. Want zoveel hebben ze in die tijd ook niet aan het huis opgeknapt, alleen wat geverfd. Binnen een half jaar stond ik op straat.’ Hij lijkt er niet mee te zitten, lacht vriendelijk. Anderhalf jaar is hij nu dakloos. Gelukkig heeft hij wel een wao-uitkering van negenhonderd euro.
Een keurige Amerikaanse vrouw met een Frans-Vietnamese achtergrond is nieuw bij het Stoelenproject. Ze woonde veertig jaar in Virginia, vertelt ze. In Amsterdam huurde ze onder bij een vriendin, die plotsklaps naar Zuid-Spanje verdween. Ze mocht niet in haar huis blijven. ‘Nu zoek ik een baan, maar dat is erg moeilijk.’ De ervaren dakloze Esmée ontfermt zich over haar.
‘Ik stond nog met Trafassi op het podium van Kwakoe’, zegt een Surinaamse man met een Oranje ijsmuts op. ‘Mooie tijden waren dat.’ Met een peinzende blik gaat hij terug naar zijn vaste plek aan tafel.
Natuurlijk is het niet voortdurend pais en vree. Met 48 slapers is het druk en even ontstaat er een grensconflict over twee slaapplekken. ‘Ik lig hier altijd’, bromt een oudere Antilliaanse man. ‘Fuck off,’ antwoordt een Oost-Europese jongen, ‘ik wil niet voor de deur liggen.’ Dick weet de vrede te herstellen door te verkondigen dat hij geen sociaal werker is en dat ze het best allebei wat kunnen inschikken.
‘De bezoekers corrigeren elkaar meestal’, weet Reindert. ‘Ze hebben een gemeenschappelijk belang, ze willen een rustige nacht. Het leven op straat is al zwaar genoeg.’ Dus een dakloze die een blowtje wil opsteken, krijgt van een collega de raad dat vooral niet te doen. ‘Je weet dat je dan geschorst wordt.’
Toch gaat het niet altijd goed. Een paar jaar geleden ontving Reindert een dreun recht in zijn gezicht en onlangs wilde een jongen met een mes een onderling conflict beslechten. Bij het uitdelen van de bonnen kreeg Mark vorige maand een asbak naar zijn hoofd geslingerd. De daders mogen nooit meer in het Stoelenproject overnachten. Aan de muur hangt voor de coördinatoren een lijst met twintig namen: mensen die voor altijd de toegang is ontzegd.
‘Kijk, dat heb ik nou weer.’ Coördinator Marc wijst door het raam van zijn kantoor naar buiten. Het is iets voor negen, over een paar minuten gaat de deur definitief in het slot, om pas de volgende ochtend acht uur weer open te gaan. Vijftien mensen kijken verwachtingsvol naar het gebouw. ‘Ik ben de softie hier’, geeft hij als verklaring. ‘We zijn elke avond volgeboekt maar er komen altijd wel een paar mensen niet opdagen. Ik laat dan altijd nog mensen binnen om de open plekken in te nemen. Mijn collega’s doen dat vrijwel niet, dus iedereen loopt meteen door als ze zien dat zij dienst hebben.’ Uiteindelijk kan hij drie mensen alsnog toelaten, twaalf verdwijnen er teleurgesteld in de donkere avond. De temperatuur zal die nacht naar vier graden dalen.
‘We moeten hard zijn en dat is het moeilijkste dat er is.’ Paula is al ruim twintig jaar vrijwilliger en de partner van Marc. De voormalige supermarktmanager heeft die nacht dienst. Regelmatig kloppen er dan mensen aan die naar binnen willen, of gewoon om een kop koffie vragen. ‘Ik doe dit werk omdat ik mensen wil helpen’, licht Paula toe. ‘Niemand verdient het om op straat te slapen, iedereen heeft recht op aandacht. Mijn hart breekt, toch kan ik ’s nachts de deur niet opendoen. Als bekend wordt dat je met een zielig verhaal wel binnenkomt, dan staan er al snel tien op de stoep. Niemand heeft dan nog een rustige nacht.’
Onlangs gaf een vrijwilliger midden in de nacht een dekbed aan iemand die op de deur stond te bonken. De andere vrijwilligers zijn daar boos om – en niet alleen omdat het dekbed vervolgens verdween. Paula: ‘We hebben maar enkele regels, maar daar moeten we ons wel aan houden. Anders brengen we het hele project in gevaar.’
Woensdagavond, 21.00 uur
Een dikke Amerikaan mag als laatste naar binnen. Hij neemt koffie en klapt een nieuwe laptop open. Een ingewikkeld muziekschema verschijnt op het scherm. ‘Hij was vroeger dj’, weet iemand te vertellen. ‘Hij heeft nog met Tiësto gewerkt. Die laptop heeft hij gekregen van een collega die wel succesvol was.’ De Amerikaan zal een groot deel van de nacht aan een nieuw nummer zitten te werken.
De matrassen mogen nu gepakt worden. Sommigen installeren hun bed op een tafel, anderen juist eronder. Voor de vier vrouwen is er een aparte plek achter een kamerscherm. Slaapzakken worden uitgerold, schoenen gaan uit. De sigarettenrook is een zegen.
John strompelt naar binnen. Hij is slecht ter been en werkt bij voorkeur ’s nachts. ‘Dan kan ik vooral in mijn stoel blijven zitten.’ Eén à twee nachten per week is hij vrijwilliger. ‘Anders zit ik toch maar in m’n eentje thuis. Ik ben graag onder de mensen.’
Voor het overgebleven eten heeft hij plastic bakjes meegenomen: ‘Voor thuis’.
Als hippie reisde John naar Afghanistan en kwam daar in de kunsthandel terecht. ‘Weet je dat de sieraden uit Afghanistan erg lijken op die van de Navajo-indianen?’ Hij woonde in Iran, tot Khomeini aan de macht kwam: ‘Toen moest ik wegwezen.’
’s Avonds en ’s ochtends draait hij altijd een sjekkie voor habitué Esmée. ‘Anders is ze niet te genieten’, vindt hij. De twee mogen elkaar, het Stoelenproject is een gemeenschap waarbij het soms niet uitmaakt aan welke kant van de bar je staat. Voor bezoekers én vrijwilligers maakt het een belangrijk deel van hun leven uit.
Om tien uur dempt John het licht, vrijwel iedereen wil vroeg slapen.
De grote vraag bij nieuwelingen in het Stoelenproject: is het een blijvertje of niet? Heeft iemand tijdelijk hulp nodig of treedt hij toe tot de vaste groep daklozen? Mo (31) hoopt van harte dat hij tot de tijdelijke groep behoort. Op eenjarige leeftijd kwam hij vanuit Marokko in een Nederlands provinciestadje terecht. ‘Perfect had ik het daar’, vertelt hij. ‘Ik heb nog steeds vrienden in het volledig blanke voetbalteam.’
Mo maakt een intelligente indruk, spreekt rustig, gebruikt vaak beeldspraak. ‘Ik sta nu onder aan de maatschappelijke ladder’, zegt hij, ‘langzaam maar zeker kruip ik een treetje naar boven.’ Door een combinatie van ontslag, verbroken liefde, foute beslissingen en domme pech is hij op straat terechtgekomen. Zijn aanvraag voor een WW-uitkering werd afgewezen, maar de kans is aanwezig dat hij die binnenkort toch krijgt.
Hij ziet er netjes uit, alsof hij op weg is naar werk of school. Mo: ‘Dat is mijn trots. Je kunt eruit gaan zien als een zwerver, dan krijg je ook meer toegestopt. Maar ik wil dat niet. Dus ik zorg dat ik om de dag schone kleren aan doe. Overal waar het kan doe ik een klein wasje, zodat de voorraad op peil blijft.’
Mo heeft één grote handicap: hij heeft geen regiobinding met Amsterdam. Veel voorzieningen blijven daarom voor hem gesloten. ‘Dan is op straat leven heel duur’, weet hij. ‘Je koopt een kopje koffie, een broodje op straat, je gaat in een café zitten om warm te worden. Voor je het weet ben je 25 euro per dag kwijt.’ Eén keer werd hij slapend buiten betrapt door de politie: 180 euro boete.
Andere daklozen wezen hem op het Stoelenproject en de dagopvang die wel iedereen binnenlaat. Ook kreeg hij tips over waar een kapper langskomt die voor vijftig cent knipt, en waar je kunt douchen voor hetzelfde bedrag. Sindsdien houdt hij financieel enigszins het hoofd boven water.
‘Het is eenzaam buiten’, vindt Mo. ‘Je bent veel alleen met je eigen gedachten.’ Hartverwarmend, noemt hij de hulp die hij krijgt. ‘Er zijn heel goede mensen’, heeft hij gemerkt. ‘Laatst bood een man me een kop koffie met een broodje aan, ik was echt ontroerd.’
Hij verlangt naar een eigen ruimte: ‘Ik wil ook tegen een leuk meisje kunnen zeggen: “Hé ga je mee met mij naar huis.”’
Donderdagochtend, 08.00 uur
De deur gaat open, frisse lucht komt binnen. Iedereen moet naar buiten. Mo gaat achter zijn uitkering aan. ‘Dan kan ik sparen voor de borg voor een kamer.’ De nette Amerikaanse hoopt werk te vinden bij uitzendbureaus, de oudere Antilliaan gaat op zoek naar een studio, de Oost-Europese jongere mannen hebben waarschijnlijk een klus. De rest vertrekt naar de dagopvang: gratis koffie drinken en, natuurlijk, roken.
In dit artikel zijn om privacyredenen vaak de naam en achtergrond van personen veranderd. Het Stoelenproject kan altijd nieuwe vrijwilligers en donateurs gebruiken; meer informatie: stoelenproject.nl