Natuurlijk was dat een overdrijving, ook al verried de notitie een algemeen gedeeld optimisme over de onuitputtelijkheid van de natuurlijke voedselbronnen in de oceanen. Het geloof van de Britse wetenschapsfilosoof Thomas Henry Huxley in de zelfregulerende kracht van de natuur, waardoor elk denkbaar probleem vanzelf zou worden opgelost, was zo groot dat hij de klachten van de Britse vissers over afnemende visvangst naar het rijk der fabelen verwees. Maar Huxley vergiste zich wel degelijk. Door de industriële en technologische evolutie in de visvangst, het inzetten van echte fabrieksschepen en de toenemende mogelijkheden om vis te bewaren door die in te vriezen, verminderde het visbestand in de Atlantische Oceaan zo dramatisch dat regeringen op den duur wel gedwongen werden om in te grijpen. In 1992 vaardigde de Canadese regering een moratorium uit waarbij de vangst van kabeljauw werd verboden. Op slag werden dertigduizend vissers werkloos. Aan een traditie van duizend jaar kabeljauwvangst kwam abrupt een einde. Het staat allemaal beschreven in De kabeljauw: Biografie van een vis die de wereld veranderde van Mark Kurlansky, een Amerikaanse journalist die in zijn jeugd zelf nog als knecht op een vissersboot heeft ge werkt. De kabeljauw is boeiende lectuur omdat Kurlansky zijn onderwerp vanuit zo veel verschillende gezichtshoeken benadert. Nu het bestand uit de Atlantische Oceaan zo goed als leeggevist is, is het moeilijk te geloven dat de kabeljauw tot begin deze eeuw een enorme populariteit genoot. Diep in het Europese binnenland bedoelde men haast altijd kabeljauw als er over zoutwatervis werd gesproken. Kurlansky vindt de kabeljauw bovendien een aardige vis omdat hij je als het ware tegemoet zwemt en gedroogd één homp geconcentreerde proteïne is. De ontdekking van het hoge bewaargehalte van de kabeljauw levert ook minder fraaie verhalen op. Op de suikerplantages in de Caraïben, ook wel West-Indië genoemd, werkten de Afrikaanse slaven meer dan zestien uur per dag: ‘De eigenaars van de plantages wilden hun kostbare suikergrond echter niet verspillen door voedsel te planten voor de honderdduizenden Afrikanen die naar elk Caraïbisch eiland waren gehaald.’ De gezouten kabeljauw uit New England was het gat in de markt, want in West-Indië ontstond een groeiend afzetgebied voor kabeljauw die zo minderwaardig was dat hij op andere markten geen kans maakte te worden afgezet. ‘West- Indië werd zelfs de handelsnaam voor de laagste kwaliteit van gezouten kabeljauw.’