De jeugdbibliotheek waarin ik mijn vroegste leesjaren sleet maakte een onderscheid tussen lees- en studieboeken. Van de eerste mocht je er maximaal twee naar huis nemen, van de laatste minimaal één. Achter die regel school de overtuiging dat lezen om de kennis krachtig moest worden gestimuleerd, maar het nu eenmaal altijd moest afleggen tegen het lezen om het plezier.

Minstens twee soorten boeken vielen buiten die nogal rudimentaire categorisering. Strips bestonden officieel niet in de jeugdleeszaal, maar werden getolereerd met een tersluiks dichtgeknepen oog. Alleen tijdens de jaarlijkse inspectieronde verdwenen ze even opvallend als kortstondig, en we werden geacht daar geen ruchtbaarheid aan te geven.

Bladerboeken vormden de tweede groep onindeelbaren en daarom de facto onbestaanden. Ze hadden onder de «studieboeken» kunnen vallen, maar waren daarvoor door hun systematische karakter niet erg geschikt. Ze stonden ter consultatie in de allereerste kasten. Naslagwerken waren het, maar nog niet geplaagd door themaonderwijs en periodieke werkstukken waren we tot naslaan weinig geneigd.

Pas later ontdekte ik de charmes van de encyclopedie en daaraan kwam de jeugd bibliotheek niet meer te pas. Op de ouderlijke boekenplanken verscheen een vierdelige Encyclopedie voor zelfstudie die de lacunes in haar wereldwijsheid quasi-imposant wegborg achter diepblauwe imitatieleren banden. Ernstig werd het pas toen de nieuwe druk van de Winkler Prins ook wetenswaardigheden binnen handbereik bracht die verder gingen dan de weetjes van de lagere school — bijeengehouden door een rode, echtleren rug als een zegel van onbetwistbare degelijkheid. De Winkler Prins was een continent waarvan de omvang met iedere nieuw verschenen band in zwerfruimte toenam. Paradoxaal genoeg riep dit hoogtepunt van systematiek juist op tot de meest ongedisciplineerde lezing die een boek maar kan ondergaan. Maandenlang bladerde ik door ieder nieuw deel, kriskras lezend over alles tussen aardvarken en Zwijndrecht.

Sindsdien weet ik dat een onbedwingbaar anarchisme zich verzet tegen ieder boek dat de wereld insnoert in een kunstmatig regime. Alle naslagwerken zijn onbedoelde exercitiegronden voor rebellie. Neem de Lezen etcetera (Prometheus), de vorige week verschenen en door Pieter Steinz samengestelde «gids voor de wereldliteratuur» waarin radeloze lezers het rechte pad wordt gewezen met behulp van honderden schrijverslemmata, samenvattingen van meesterwerken, schema’s en thematische overzichten. Wie iets verantwoords wil lezen over Praag, het katholicisme of zwendelaars, vindt lijstjes met de voornaamste terzake doende romans. Wie wil weten waar de thematiek van Het verdriet van België vandaan komt en hoe die heeft doorgewerkt vindt een labyrintisch schema waarop de hele genea logie grafisch wordt voorgetoverd.

Die schema’s (er zijn er in totaal 52) vormen het geheime zwerfplan van het hele boek. Het oog dwaalt over de bladzijde, volgt een pijl, en dan nog een, en gaat dan rebels in de omgekeerde richting. Het springt naar het lemma van een genoemde schrijver of een intrigerende titel. Het blijft hangen bij een van de vele «quizzen» (over beginzinnen of one-book wonders) die nogal deemoedig stemmend zijn en ook om die reden aanzetten tot snel en enigszins beschaamd doorbladeren. Dat is geen «lezen» en al helemaal geen «studeren», zou mijn bibliothecaresse hebben gezegd, en Lezen etcetera zou dan ook rigoureus naar de plank met niet-uitleenbare raadplegingsboeken zijn verbannen. Ik heb geen reden te denken dat het nu anders zal gaan, maar of er veel in geraadpleegd zal worden, betwijfel ik. Wie aan de hand van lijstjes gaat zoeken naar een roman over «psychiatrische gevallen» legt een bewijs van lite raire onno zelheid af. En wie schematisch de hele genealogie van De heren van de thee wil afwerken, heeft zelf iets van een psychiatrisch geval.

Lezen etcetera gaat dan ook vergeefs prat op het nut waarmee het zichzelf zo hartelijk aanprijst en even ijverig tekort doet. Onschatbaar is het juist om het doelloos, herfstig blader genot dat van geen nut of oogmerk wil weten, en waarom het precies op tijd verschenen is. Het laat de wereldliteratuur voorbij dwarrelen en suggereert terloops de goede voornemens voor het nieuwe jaar: dat alles moet ooit nog eens gelezen worden. Maar nu nog niet. Voorlopig zwerft het oog onbekommerd over de bladzijden en laat zich door ordelijkheid gidsen noch kisten.