‘HEBT U REEDS in maart 2002 in het geheim aan president Bush toegezegd dat u aan een Amerikaanse inval in Irak zou meewerken?’ vroeg barones Usha Prashar, lid van de Britse Irak-onderzoekscommissie, aan haar voormalige premier. Tony Blair zuchtte quasi-geamuseerd, spreidde zijn handen en maakte zich op om het nog eenmaal uit te leggen. Of om nog eenmaal te liegen, zoals velen meenden te weten. Heeft hij niet samengezworen met George Bush om zijn land in een oorlog te storten, heeft hij daarom niet de landsadvocaat gepasseerd, tegen het Britse publiek gelogen en inlichtingenrapporten laten vervalsen om Saddam gevaarlijker voor te stellen dan hij was?
De Britse discussie doet sterk denken aan de Nederlandse. De Irak-commissie in Londen heeft een reeks voormalige regeringsfunctionarissen gehoord en bijna allen hebben verklaard dat ze grote reserves hadden bij een inval of ronduit tegen waren. En dus, schreef The Telegraph, zullen Blairs verklaringen dat hij ‘het goede’ deed hem niet redden. Het is een vreemde logica. Blair stond hoe dan ook alleen. Een Britse premier heeft veel meer macht dan zijn Nederlandse collega en is in wezen in z'n eentje verantwoordelijk voor de buitenlandse koers.
Voor welk dilemma stond Blair destijds? Saddam was of leek vrij tandeloos maar bleef door zijn pathologische aanleg tot alles in staat, inclusief het gebruik van massavernietigingswapens zodra hij er de beschikking over kreeg. En hij kon alleen worden aangepakt zolang hij die wapens nog niet had. Als de wereld had vertrouwd op de langzame molens van de VN-bureaucratie en had afgewacht tot zwart op wit werd bewezen dat Saddam een werkende atoombom had, zou het te laat zijn geweest. Zoals Blair meermalen tegen de commissie zei, vereiste de situatie na 9/11 nu juist dat types als Saddam niet de kans kregen om de wereld nog eens te verrassen, ditmaal met massavernietigingswapens.
Ook de bondgenootschappelijke relatie met de Verenigde Staten stond op het spel, een relatie die, net als in het Nederlandse geval, in de eerste plaats in het belang van de kleinere bondgenoot is. Londen kan zich geen interventie van het type Falklandoorlog meer veroorloven. Een vergelijkbare aanslag als die van 9/11 op Brits grondgebied, uitgevoerd door fanatici met steun van een buitenlandse regering, zou ongewroken moeten blijven, tenzij de Amerikanen bereid waren die militair te ondersteunen. Was het niet beter de Amerikanen te steunen bij hun inval in Irak zodat ze, indien nodig, tot wederdienst bereid zouden zijn?
Ten derde speelde de vraag of de VS na 9/11 niet nog wilder om zich heen zouden gaan slaan als hun isolement compleet werd omdat ook hun trouwste bondgenoot hen in de steek liet. Ook daaraan refereerde Blair in zijn verhoor: ‘Je kunt je natuurlijk afkeren van de Verenigde Staten, maar dan duurt het heel lang vooraleer je weer bij hen in aanzien staat.’ Door mee te doen konden de Britten wellicht een matigende invloed op de operatie uitoefenen. ‘Als je een grotere bijdrage levert’, zei hij, ‘dan ligt het voor de hand dat je meer in te brengen hebt.’
Een politicus mag over alles liegen, mits hij maar succes heeft. Die vuistregel geldt a fortiori in crisissituaties. Werd de Cubaanse rakettencrisis van 1963 soms niet bedwongen doordat John F. Kennedy en Nikita Chroesjtsjov elkaar, hun eigen volk en de rest van de wereld in officiële verklaringen en toespraken geraffineerd voorlogen? Hun leugens werden geaccepteerd omdat ze een hoger belang dienden, de wereldvrede, en omdat ze daarbij succesvol waren. Een van de weinige Britse commentatoren die hierop hebben gereflecteerd is Richard Sanders. Als de inval in Irak een succes was geweest zouden we ons nu niet bezighouden met Blairs omgang met de waarheid, schreef Sanders in Prospect. Helaas voor Blair pakte de inval rampzalig uit en bleek zelfs de ‘inbreng’ waarop hij zinspeelde een aanfluiting te zijn.
Rest de vraag of hij inderdaad gelogen heeft. Sanders interviewde bijna alle betrokkenen inclusief president Bush en VN-inspecteur Hans Blix en kwam tot de slotsom dat Blair niet heeft gelogen. Het probleem was dat zijn oordeelsvermogen werd gehinderd door een bijna profetisch zelfvertrouwen in zijn missie om de wereld van leiders als Saddam te bevrijden. Tot die conclusie kwam eerder de filosoof John Gray: ‘Het probleem is niet dat Blair zuinig is met de waarheid. Waarheid is voor hem alles wat de goede zaak dient en vooruitloopt op de wereld die hij wil scheppen. Zijn stilzwijgen dient hetzelfde hogere doel. Blairs onwaarheden zijn profetische doorkijkjes in de toekomst en dragen het risico van al zulke openbaringen in zich.’
Laat dat nu net de deugd zijn waarom we zo veel bewondering koesteren voor visionaire leiders uit het verleden als Roosevelt, Churchill of Kennedy. De casus-Blair lijkt een argument tegen visionair leiderschap, maar was Nederland zo veel beter af dan het Verenigd Koninkrijk met de quantité négligeable die Balkenende heet?
De Britse Irak-kwestie
Blair is geen Churchill
Waarheid is voor Tony Blair alles wat de goede zaak - in casu het elimineren van Saddam Hoessein - dient. Dit lijkt een argument tegen visionair leiderschap.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2010/5
www.groene.nl/2010/5