Als oorlog een lakmoesproef is voor staatsmanschap, dan is Tony Blair voor de test geslaagd. Sinds 11 september bewees hij de coalitie tegen terrorisme een grote dienst door voormalige Britse koloniën rond Afghanis tan te bespelen. Hij kreeg voor zijn buitenlandse politiek de Engelse oppositie niet alleen stil, maar zelfs met de handen op elkaar. De Engelse bommenregen op Afghanistan brengt hier vooralsnog geen verandering in.
Naast een behendig korte-termijnspel rond de strijd tegen terrorisme wist Blair met zijn bevlogen speech voor de Labour-conferentie op 2 oktober ook een aantal ideeën voor de langere termijn te ontvouwen, waarin een compromisloze houding tegenover terrorisme werd gecombineerd met een krachtige belofte de wereld te verbeteren. Met brede stroken werd een idealistisch beeld geschetst van een wereld waarin honger en armoede even hard worden bestreden als het broeikaseffect (Kioto), het Palestijns-Israëlisch geweld en genocidale burgeroorlogen als die in Rwanda. Ook werd een voorzet gegeven voor een Engels referendum over deelname aan de euro. De implicaties van Blairs speech zijn interessant, zeker voor de Verenigde Staten, die sinds de speech weten dat de oorlog tegen terrorisme kennelijk ook om communautaire principes wordt gevoerd. Ook Blairs opmerking dat Afrika toegang moest krijgen tot de westerse markten, «zodat we de vrije markt uitvoeren zoals we hem zo graag preken», zal bij menig westers politicus benauwende vragen oproepen.
Vanuit verschillende hoeken wordt protest aangetekend tegen wat op een politieke Alleingang begint te lijken. Naast fantasieloze commentaren over het messianistische karakter van zijn speech kreeg Blair in de Engelse media ook om de oren dat het niet opportuun is om een Eurocampagne te lanceren als de oppositie haar best doet zich achter de regering te scharen.
Een ander punt betreft Blairs houding ten opzichte van regering en parlement. Meer dan vóór de crisis toont Blair zich geneigd zich met een aantal persoonlijke adviseurs terug te trekken, en het parlement en de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie op de stoep te laten wachten tot er besluiten zijn genomen. Nu zijn de bevoegdheden van Engelse premiers altijd van elastiek geweest en was het buitenlands beleid vaker prooi van hun machtsambities, maar Blair lijkt de grenzen van zijn macht tot het uiterste te willen rekken. Vooralsnog vaart hij er wel bij.