Eerder dit jaar betrad een groepje jongens de luchthaven van Malé, de hoofdstad van de Malediven, niet veel meer dan een plak asfalt in de Indische Oceaan. Ze namen plaats naast de zonverbrande toeristen wier luxevakantie in de paradijselijke archipel ten einde was gekomen. Het waren jongens uit de Malediven zelf, zij gingen op weg naar Syrië, drieduizend kilometer verderop. Daar hoopten ze zich aan te sluiten bij Islamitische Staat, net als zo’n honderd jonge Malediviërs dat voor hen reeds hadden gedaan.
We associëren de eilandengroep niet direct met de islam, laat staan met de jihad. Toch zijn de Malediven al meer dan negenhonderd jaar overwegend islamitisch. Eeuwenlang had de islam er een tolerant karakter en was het geloof er vermengd met lokale animistische tradities. Maar de afgelopen decennia veranderde dat. Net als veel moslimgemeenschappen elders op de wereld kregen de Malediviërs te maken met een politieke variant van de islam. Satellietzenders uit de Golfstaten deden hun werk. Saoedi-Arabië liet in het gebied tientallen moskeeën bouwen en vaardigde predikers af.

In 2008 kwam president Maumoon Gayoom ten val. Gedurende dertig jaar had hij het land met harde hand geleid. Moskeeën werden streng gecontroleerd. Een periode van troebelen brak aan. Er kwamen vrije verkiezingen, maar de combinatie van economische ontwikkeling, politieke instabiliteit, werkloosheid, overbevolking, drugsmisbruik en bendegeweld had veel jongeren stuurloos gemaakt. Sommigen vonden houvast in rigide vormen van de islam; een minieme groep koos voor de gewelddadige vorm ervan. Toen brak het conflict in Syrië uit. Er werden inzamelingsacties gehouden voor ontheemden in vluchtelingenkampen in Turkije, maar ook werden er extremistische traktaten verspreid. Enkele jonge Malediviërs reisden af naar het gebied en sloten zich aan bij Jabhat al-Nusra, de aan al-Qaeda gelieerde verzetsgroep die tegen het regime van Assad vocht. Ze zetten een website op die aan het thuisfront al snel immens populair werd. De beweging galvaniseerde toen strijders van Islamitische Staat de Iraakse stad Mosul innamen en Abu Bakr al-Baghdadi zich aan het hoofd stelde van het kalifaat. Net als in de Haagse Schilderswijk trokken in de zomer van 2014 honderden betogers met zwarte vlaggen door het centrum van Malé.
De Malediven vormen een van de vele decors van Jason Burke’s The New Threat from Islamic Militancy. Tot dusver waren religieuze conflicten vaak lokaal van aard, kon hij in India of Pakistan vaststellen. Maar het kalifaat had een nieuwe dimensie aan de retoriek en het activisme van de militante islam gegeven. Burke, tegenwoordig correspondent voor The Guardian in New Delhi, publiceerde in 2004 de bestseller Al Qaeda: The True Story of Radical Islam. In 2012 kwam hij met het alom geprezen The 9/11 Wars, een ambitieus en deeply reported verslag van het eerste decennium na de aanslagen op het World Trade Center.
Kenmerkend voor de huidige generatie moslimextremisten was volgens Burke dat ze voortdurend schakelden tussen het lokale en het globale. Het appèl van Osama bin Laden was globaal, het nam niet weg dat hij steeds moest onderhandelen met lokale stammen in Waziristan, wilden die hem en zijn organisatie niet uit hun gebied wegjagen. De surge die de Amerikanen in Irak vanaf 2007 uitvoerden was geen succes doordat er meer soldaten werden ingezet, maar doordat planners ter plekke door kregen dat ze hun energie in een lokale aanpak moesten steken. Abu Musab al-Zarqawi, de kleine crimineel die in 2004 al-Qaeda in Irak oprichtte (de directe voorloper van IS) kon lang rekenen op de steun van de Arabische soennieten in Irak. Na de Amerikaanse invasie waren zij in de verdrukking geraakt ten gunste van de sjiitische meerderheid. Al jaren maakten Amerikaanse inlichtingendiensten jacht op de uiterst gewelddadige Al-Zarqawi. Maar volgens Burke overspeelde hij zijn hand toen hij een verwoestende aanslag liet plegen op een hotel in de Jordaanse hoofdstad Amman, waar op dat moment een bruiloft aan de gang was. Er vielen zestig doden, waaronder familieleden van de sjeiks die samenwerkten met Al-Zarqawi en zijn organisatie. Korte tijd later werd Al-Zarqawi’s verblijfplaats doorgespeeld aan de Amerikanen en maakte een vijfhonderd kilo zware bom een einde aan zijn leven. Uiteindelijk verprutsten de Amerikanen de surge alsnog door de soennieten over te leveren aan sjiitische milities – de opmaat voor de opkomst van Islamitische Staat. Het geeft aan dat de bommen die de coalitie momenteel boven het gebied afwerpen weinig zin hebben wanneer niet wordt nagedacht over wie de soennitische bevolking in Syrië en Irak vervolgens zal beschermen.
Met The New Threat pakt Burke de draad op waar hij hem in The 9/11 Wars had laten liggen. Er zijn inmiddels talloze boeken over de opkomst van IS, maar Burke’s boek springt eruit omdat de schrijver kan putten uit zowel een jarenlange veldervaring als diepe kennis van de jihadistische ideologie. Moeiteloos schakelt hij tussen de banlieues van Parijs, de heuvels van Kabilië, de soennitische wijken van Bagdad en de tribale gebieden op de grens tussen Afghanistan en Pakistan. Maar even achteloos gidst hij de lezer door het werk van de denkers van de extremistische islam, van Said Qutb tot Abu Musab al-Suri, van Abdullah Azzam tot Abu Bakr Naji. Net als in de commentaren die hij de afgelopen weken op de website van The Guardian schreef naar aanleiding van de aanslagen in Parijs waakt Burke in zijn boek voor generalisaties. Steeds probeert hij de mechanismen achter islamitisch geïnspireerd geweld te ontrafelen.
De jongens die vanuit de Malediven naar Syrië reisden vormen natuurlijk maar een fractie van het aantal buitenlandse strijders dat zich bij het kalifaat meldde. Ze kwamen uit het Midden-Oosten zelf (ca. twintigduizend), uit West-Europa (ca. vierduizend) en uit de voormalige Sovjet-Unie (ca. drieduizend). Waarom kwamen er zoveel jonge jihadisten naar Syrië? Burke schetst een veelheid van factoren, zoals de versterking van het extremistische Umfeld door de opkomst van een rigoureuze islam geënt op het Saoedische wahabisme, een meer geglobaliseerde notie van de umma (de gemeenschap van moslims), gevoelens van vernedering in de Arabische wereld, de groeiende populariteit van apocalyptische profetieën, demografische factoren en de mogelijkheid van avontuur, status en seks voor een generatie verveelde, gedesillusioneerde of gemarginaliseerde jongemannen. Ook hier is volgens Burke sprake van een wisselwerking tussen het lokale en het globale.
Mohamed Merah, de moordenaar uit Toulouse, Michael Adebowale en Michael Adebolajo die in Woolwich een soldaat aan stukken sneden, de gebroeders Tsarnaev die een verwoestende aanslag op de marathon van Boston pleegden, leefden kleine levens in nietszeggende wijken op grote afstand van elkaar. Toch drukten ze zich in vergelijkbare taal uit, namelijk in de lingua franca van het islamitisch extremisme. ‘Of het nu in het Arabisch, Urdu, Dhiveli, Engels, Frans of Pasthu was, steeds hoorde ik identieke klachten, beschuldigingen en rechtvaardigingen’, schrijft Burke. Merah, Adebowale en Adebolajo en de Tsarnaevs (en daar kun je gerust de aanslagplegers van Ankara, Beiroet, Parijs en San Bernardino bij rekenen) leerden het extremistische vocabulaire in hun directe omgeving, van de bendes die jihadisme mengden met gangstarap, in de gevangenis of van hun ouders of broers. En in alle gevallen was er de constante stroom tweets, blogs en websites waaraan ze blootstonden. Dag na dag, maand na maand, jaar na jaar in een ‘cultuur van extremisme’.
En toch, zegt Burke, blijven we deze mensen als lone wolves zien (of als wolf packs als ze gezamenlijk toeslaan, zoals in Parijs). Deze week deed president Obama dat nog. Burke verzet zich tegen de zienswijze waarbij radicalisering als een bijzondere gebeurtenis wordt gezien, of erger nog: een bewuste daad. Van het idee dat het een proces is waarin individuen geleidelijk gehersenspoeld worden wil hij ook niets weten. Het is een manier om de verantwoordelijkheid bij het individu of bij de groep waarin hij verkeert te laten. Radicalisering speelt zich volgens Burke af in een veel bredere sociale context. Het is een van zijn meer confronterende inzichten. Het gebeurt zoals mensen extreme sporten beoefenen, bij bendes gaan, bepaalde drugs gebruiken. Mensen raken geïnteresseerd in iets omdat ze anderen zien die zich daar al mee bezighouden. Je wordt niet van de ene op de andere dag een downhill fietser of mdma-gebruiker.
Wat het moslimextremisme betreft was de meest belangwekkende gebeurtenis van de afgelopen decennia volgens Burke dan ook niet de aanslag op het World Trade Center en zelfs niet de vestiging van al-Bagdadi’s kalifaat. Het was de opkomst, consolidatie en verspreiding van het moslimextremistische ideeëngoed. In de jaren zeventig en tachtig was er niets op deze schaal. Zeker, het geweld is nog altijd voorbehouden aan een zeer kleine groep, maar het bijbehorende vocabulaire wordt inmiddels door een aanzienlijk groter aantal gebruikt. De toestroom van strijders naar Syrië, de aanslagen en aanslagjes, het is niet zozeer een dramatische wending als wel een climax van een proces dat al veertig jaar gaande is, eerst in het Midden-Oosten, tot op zekere hoogte nu ook in het Westen.
Wat betekent dit alles nu voor ons? Burke anticipeert op de mogelijkheid van aanslagen zoals die op 13 november in Parijs. Genoeg om je zorgen over te maken dus. Toch vormen die volgens hem geen existentiële bedreiging. ‘Onze samenlevingen hebben wel erger weerstaan.’ De grootste uitdaging schuilt in het behoud van wat jihadistische ideologen zelf de Grijze Zone noemen, het gebied waar tolerantie is, diversiteit, begrip, discussie en debat. Met terroristische aanslagen proberen de extremisten die zone onder druk te zetten en polarisatie te veroorzaken.
Keep calm and carry on. De befaamde slogan die tijdens de Tweede Wereldoorlog de Londense Underground sierde lijkt ook hier de beste strijdkreet.
Beeld: Een lid van het aan al-Qaeda gelieerde Nusra Front hijst de Nusra-vlag op een plein in de stad Ariha in Syrië, 2015. Foto Khalil Ashawi