Doordat zijn vader, de dichter P.N. van Eyck, van 1919 tot 1935 correspondent voor de NRC in Londen was, groeide Aldo van Eyck (1918-1999) op met de Engelse taal. Dat zijn verzameld werk nu in het Engels verschijnt, is dan ook geen pretentieuze poging hem internationale allure te verschaffen, tweederde van de teksten is nu eenmaal in die taal geschreven. En al mag hij als Nederlands architect minder beroemd zijn dan Berlage, Rietveld of Koolhaas, die internationale faam bezat Van Eyck reeds lange tijd. Uiteraard was die gebaseerd op zijn, al dan niet gerealiseerde, ontwerpen en zijn stedenbouwkundige opvattingen. Maar de onlangs in twee delen verschenen Writings laten zien dat Van Eyck tevens een begenadigd schrijver was.

Het eerste deel is een in 1962 geschreven maar niet eerder gepubliceerd boek, getiteld The Child, the City and the Artist, waarin Van Eyck zijn visie op de wereld en de architectuur heeft uitgewerkt. Dat wereldbeeld was in feite poëtisch van aard en hierdoor keerde hij zich fel tegen het functionalisme dat de naoorlogse architectuur zo lang domineerde. Architectuur en stedenbouw vormden een integraal onderdeel van de eigentijdse cultuur, zodat het in zijn ogen voortdurend nodig was te reflecteren op die cultuur. Hij bestreed niet alleen het steriele traditionalisme van sommige architecten die zich van het modernisme hadden afgewend, maar tevens de onnadenkende vernieuwingsdrift die resulteerde in ‘mile upon mile of organized nowhere’.

Evenals zijn vader was Aldo van Eyck geen gemakkelijke man, en vooral de kleinere geschriften hebben vaak een uitgesproken polemisch karakter. Zo verdedigde hij op hartstochtelijke wijze de schilders van Cobra tegen de behoudende publieke opinie en moest hij niets hebben van ‘the stone-dead Kodachrome images of A.C. Willink’. Bij de opening van een Corneille-tentoonstelling in 1952 droeg hij een prachtig gedicht voor, waarin hij het mechanische tikken van een klok – metafoor voor de materialistische samenleving – stelt tegenover het slaan van het hart, dat kenmerkend is voor de kunstenaar.

De prachtig uitgegeven boeken staan vol met tekeningen en foto’s, al dan niet van Van Eyck, en sommige essays, zoals The Enigma of Size, zijn adembenemende tours d’horizon. Voor Van Eyck was niet alleen de klassieke architectuur een referentiekader, maar ook zogenaamd primitieve bouwwijzen, zoals de pueblo’s van New Mexico of de lemen bouwwerken van de Dogon in Mali. Overal waar hij een poëtische kwaliteit, een organisch samengaan van mens en omgeving bespeurde, deed hij inspiratie op. ‘Man still breathes in and out. When is architecture going to do the same?’

Bestel online