Op 9 oktober viel bij alle alleenstaande uitkeringsgerechtigden een brief door de bus. De essentie: ‘Het kabinet heeft besloten u (…) een eenmalig bedrag te geven. De reden daarvoor is dat u in 1996 met een onverwacht koopkrachtverlies te maken kreeg. Daar wordt nu iets aan gedaan. (…) Uit de huursubsidie-administratie van het ministerie van Vrom blijkt dat u tussen 1 juli 1995 en 1 juli 1996 huursubsidie heeft ontvangen voor een eenpersoonshuishouden. Op grond daarvan heeft u recht op een belastingvrij bedrag van 50,-. Voorwaarde is wel dat u de antwoordkaart onderaan deze brief binnen tien dagen terugstuurt.’ Was getekend, de directeur Financieel-Economische Zaken van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Armoede is een verschijnsel. En er zijn arme mensen. De afgelopen weken bleek hoezeer dat verschillende zaken zijn. De begin dit jaar verschenen nota De andere kant van Nederland plaatste het verschijnsel armoede op de politieke agenda, daarbij een handje geholpen door de opzienbarende interventie van de Bredase bisschop Muskens.
Wat het eerste betreft: na de verschijning van genoemde nota draait de beleidsmachinerie op volle toeren. Jongstleden dinsdag vond de presentatie plaats van het Jaarrapport armoede en uitsluiting, volgende week donderdag in Zwolle gevolgd door de Eerste Sociale Conferentie, eveneens geheel gewijd aan dit onderwerp. Op die conferentie zal voorts de Armoede-monitor ten doop worden gehouden. Jaarrapport, monitor en sociale conferentie zullen in ieder geval tot het jaar 2000 jaarlijks terugkeren. Verantwoordelijk minister Melkert meldt deze week in Vrij Nederland dat hij er persoonlijk voor heeft gezorgd dat er op zijn departement een afdeling is gekomen die zich bezighoudt met armoede. Het lijdt geen twijfel, de politieke erkenning van het armoedeprobleem is een feit.
Intussen reageert premier Kok op een bisschop die het stelen van een brood door iemand die honger heeft rechtvaardigt met de opmerking dat dat een belediging is van arme mensen, leest Bolkestein diezelfde bisschop de les uit diens eigen bijbel, en verwijt D66-fractieleider Wolffensperger hem de grenzen van het betamelijke te hebben overschreden. De vraag ligt voor de hand: hoe kan paars armoede als verschijnsel erkennen, maar tegelijk als door een wesp gestoken reageren zodra iemand begint over arme mensen?
De verklaring is dat het armoedebeleid zoals aangekondigd in de armoedenota niets doet aan het sociale beleid dat de afgelopen vijftien jaar is gevoerd. Het inkomen - armoede is toch in de eerste plaats gewoon gebrek aan geld - van mensen met een uitkering is de afgelopen vijftien jaar twintig procent achtergebleven bij het modale inkomen. Dat is het resultaat van een reeks bezuinigingen en het niet toepassen van de koppeling. Als gevolg daarvan is de schuldenproblematiek onder mensen met een bijstandsuitkering de laatste jaren enorm toegenomen. Maar de armoedenota bevat geen voorstel om de uitkering van mensen die langdurig in de bijstand zitten of mensen met schoolgaande kinderen te verhogen. In plaats daarvan wordt er wat meer geld gestopt in de pot van de bijzondere bijstand. Dat geld mag niet ‘zomaar’ worden overgemaakt, er moet altijd een formulier ingevuld, een aanvraag gedaan, een bon geretourneerd, een handtekening geplaatst. Waarom? Als men, zoals uit de eerder geciteerde brief blijkt, precies weet welke ontvangers van huursubsidie in aanmerking komen voor een toeslag, geef ze die dan gewoon. Waarom al dat overbodige gedoe met bonnetjes? Die bonnetjes worden bovendien door grote groepen mensen niet teruggestuurd. Omdat het te gênant is voor woorden, omdat velen post van de staat niet meer openmaken uit vrees voor wat erin zou kunnen staan, omdat velen zo'n briefje simpelweg niet snappen. Het niet-gebruik van voorzieningen, toch al een groot probleem - in 1994 maakte meer dan de helft van de Rotterdamse en Nijmeegse bijstandstrekkers geen gebruik van hun recht op bijzondere bijstand - wordt op deze manier door de staat zelf veroorzaakt. Maar nee, de overheid ziet geen groepen burgers meer, ze ziet enkel nog individuen die in de problemen zijn gekomen.
Die fictie van individualisering zet zich voort op het andere terrein van armoedebestrijding: de participatie. Een fatsoenlijker uitkering is tenslotte slechts een lapmiddel. Hèt middel bij uitstek om uit de armoede te geraken, aldus de armoedenota, is een baan. En dus moet moeder Travisa over een paar jaar op zoek naar een baan. Dat er voor zeer velen geen enkel concreet perspectief is op betaald werk - de gemeente Rotterdam stelde onlangs vast dat er voor 20.000 ingezetenen binnen afzienbare tijd geen baan is -, wil immers niet zeggen dat dat in ieder individueel geval ook geldt?
Door de oorzaken van armoede op deze wijze op het individuele niveau te leggen, blijft het beleid in feite buiten schot. Dat beleid heeft er echter in niet geringe mate toe bijgedragen dat burgers op zichzelf zijn teruggeworpen. De flexibilisering van de arbeidsmarkt, de privatisering van verschillende sociale zekerheidsregelingen zijn voor slechts zeer weinigen een bevrijding van knellende overheidsregels. Voor zeer velen betekenen zij toenemende onzekerheid en afhankelijkheid. Waar de overheid sociale risico’s zou moeten afdempen, versterkt zij die juist.
Op deze manier ontstaat een dubbel beeld van het armoedeprobleem. Dat van een overheid die armoede erkent, beschrijft en statistisch bijhoudt in jaarlijkse monitors, rapporten en conferenties, zonder echter het eigen beleid in de analyse te betrekken. En dat van een bisschop die namens arme mensen die politieke armoede aan de kaak stelt.
Het is deze discrepantie die de werkelijke verklaring is voor de woede van Muskens en voor het paars aanlopen van Kok, Bolkestein en Wolffensperger.