
De zee, een voor landdieren onvoorstelbare droomwereld, zit vol dubbelzinnigheden en omkeringen van het leven dat we kennen. Het gedrag van zeedieren houdt ons een lachspiegel voor, alsof ze net als wij zijn, met hun eigen sociale mores en sekslevens, en tegelijkertijd laten zeedieren zich onmogelijk vergelijken met mensen. Daarom is Nikki Dekker zo gefascineerd door wat zich afspeelt onder het zeeoppervlak: de zee laat zich niet vatten in een categorie, is een bassin van het ondefinieerbare, en daardoor de juiste metafoor voor het mensenleven.
In haar debuutroman diepdiepblauw schetst Dekker in achronologische scènes de geschiedenis van haar hoofdpersoon, een tobberige, intelligente jonge vrouw. De eerste kus met een meisje, het manipulatieve eerste vriendje, het eerste liefdesverdriet, de magnetische, levendige vrouwen in het Utrechtse studentenleven, betweterige jongens die op een hele andere manier aantrekkelijk zijn, en verbazing over de rigide wereld die van biseksualiteit een zeldzaamheid heeft gemaakt.
Terwijl: wanneer is iets ooit rechtlijnig of binair, wanneer is iets ooit duidelijk omrand? Waarom verlangen we dat van onszelf als de natuurlijke wereld er heel anders uitziet? Na elk fragment van het leven van de hoofdpersoon beschrijft Dekker liefdevol een zeedier. De tiktaalik, prehistorisch vis-noch-landdier, de eerste vis die zich met gespierde vinnen het land optrok. De blobvis, die boven zeeniveau afzichtelijk is maar zwevend in de diepzee perfect gestroomlijnd. De hermafrodiete slak die bij de seks penetreert terwijl ze gepenetreerd wordt.
Via de zeedieren beschouwt de hoofdpersoon zichzelf, wie ze is, hoe ze zo is geworden, en waar het dan begon. Ze verkent zichzelf, onderzoekend en soms afstandelijk, als een mariene bioloog. Ze haalt een experiment aan dat het ontstaan van zelfbewustzijn bij kinderen laat zien. Kinderen krijgen een vlek op hun voorhoofd. Baby’s zien in de spiegel alleen maar een andere baby, maar peuters grijpen naar hun voorhoofd: ze beseffen dat zij dat zijn. Dekker is in dit boek de wetenschapper die over zelfbewustzijn schrijft, maar ook het kind in de spiegel, ‘constructing an increasingly sophisticated sense of self’.
Diepdiepblauw heeft geen plot dat makkelijk na te vertellen is. Een roman is het niet, maar een plakboek vol herinneringen, foto’s, knipsels uit een encyclopedie, dagboekbladzijden, flarden popcultuur. Het is eerder een kamer vol opeengestapelde kijkdozen dan een speelfilm met een begin en een einde. Kijk hier even naar binnen, en hier, en hier. Of, als we een thematischer metafoor willen: dit boek is geen omakase, waarbij de Japanse chef je één stukje vis per keer serveert, een menu dat zorgvuldig van begin tot eind door haar bedacht en op volgorde gezet is. In plaats daarvan is diepdiepblauw een rijkgevulde plateau fruits de mer. De feiten van een leven liggen glinsterend in hun schelpen voor de lezer klaar, evenals de gereedschappen om deze feiten te ontleden, maar er is geen verhaal, geen plot, geen begin of einde. Ze schrijft geen ‘en toen’; de hoofdstukjes zijn verbonden met een reeks ampersands. Dit. En ook dit.
De hoofdpersoon, die Dekker zelf is, krijgt op gegeven moment, ’s nachts op een terras, de kritiek dat ze zich in haar werk te veel richt op een specifieke, niet-universele lezer. Echte poëzie, zegt de criticus (later haar partner), praat niet tegen andere mensen, maar verwijst alleen naar zichzelf. Dekker is het er niet mee eens. ‘Ik wil dat de tekst me aan de hand neemt (…) en me laat zien hoe een ander zich door het leven slaat en wat het allemaal te betekenen heeft voor mij, degene die de tekst heeft opgepakt.’ Het is opvallend dat ze zelf een tekst heeft gemaakt waar de lezer niet doorheen gegidst wordt.
Waarom kiest Dekker er dan toch voor om op deze manier de controle te laten vieren? Misschien is het iets van deze tijd. De vluchtige impressies in diepdiepblauw doen denken aan de gefragmenteerde manier van denken op het internet, en ze verwijst dan ook veelvuldig naar het internet als plek om in te duiken en informatie bij elkaar te sprokkelen, als een obsessieve verzamelaar. Het internet is net als de zee: een gigantische wereld onder de onze die niet weg te denken is. Het is te verwachten dat een eigentijdse en vernieuwende roman zwaar beïnvloed wordt door de associatieve denktaal van het internet.
Een gemene vraag zou zijn: is dit boek een zorgvuldig samengestelde weergave van de willekeur van het bestaan of is het gewoon willekeurig samengesteld? En het antwoord is: dat eerste. Diepdiepblauw mag dan wel associatief en dromerig zijn van structuur, maar Dekker is helder, scherp en precies in haar formuleringen. En is het ook altijd de taak van de schrijver om één verhaal te maken en dat van een begin tot een slot aan elkaar te rijgen? Nee, bewijst Dekker. Diepdiepblauw is juist een betoog tegen het enkele verhaal, een pleidooi voor dubbele sporen en een tentoonstelling van Schrödinger katten, dingen die tegelijkertijd waar en onwaar kunnen zijn (een videoband is een geliefde homevideo, maar tegelijk ook de aflevering van Dawson’s Creek die eroverheen is opgenomen. Een herinnering zit kraakhelder in het geheugen maar kan logistiek onmogelijk zo hebben plaatsgevonden. Nikki houdt van haar vriend maar wordt ook verliefd op vrouwen). Ze is twee mensen tegelijk: schrijver en personage, lesbisch en hetero, een autobiograaf en een fantast.