Realiteitshonger, het kan je ieder moment van de dag overkomen. Je bent net gaan zitten voor een recensie over het allerlaatste Amerikaanse literaire manifest, als je opspringt, driftig een jas omslaat en de straat op loopt, waar je bijna wordt overreden door een even hongerige quad-bestuurder terwijl twee Italiaanse (?) toeristen de weg vragen naar de dichtstbijzijnde McDonald’s. Een vrouw in een korte plooirok - zeker met deze harde wind - passeert, en je ziet dat haar vriend merkt dat jij het opmerkt. De zon schijnt niet meer in je ogen als je de hoek omslaat. Koffie in Oost: je leest de Volkskrant, een recensie over de laatste studies over Anne Frank. De oorlog is weer een rond getal voorbij. Aleid Truijens schrijft over het verlangen naar nieuwe getuigenissen, en terwijl de chloorlucht die uit de afwasmachine dampt je herinnert aan het werk dat wacht, lees je bij haar: ‘In onze tijd is er weer een honger naar echt.’
David Shields publiceerde met Reality Hunger een manifest in 618 genummerde paragrafen tegen de ‘blockbuster-roman’: een driehonderdplus pagina’s tellende vertelling met een opzichtig geconstrueerde plot en altijd weer verrassend ideeënrijke personages, waarin de verteller zich godgelijk op de achtergrond houdt en zijn protagonist welbekeken de afgrond in stort. Ongeveer de roman dus zoals die al in de negentiende eeuw werd geschreven. Shields heeft weinig op met deze traditie, in de eerste plaats omdat hij denkt dat auteurs zich in de conventionele vorm verschuilen - een vorm die hun bij voorbaat het zicht op de werkelijkheid ontneemt. Dit is een doodzonde, omdat de literaire auteur, of meer in het algemeen, de kunstenaar, die werkelijkheid in tekst tot leven moet laten komen. Met Sjklovski, de Russische literatuurtheoreticus, officier, autoliefhebber en auteur van de wonderbaarlijk mooie ‘roman’ Zoo - of brieven niet over liefde, stelt Shields: ‘Kunst bestaat om de sensatie van het leven te herontdekken; het bestaat om je de dingen te laten voelen, om steen weer stenig te maken.’ Deze ideeën gaan vanzelfsprekend terug op een eigen traditie - en die heet Romantiek.
Als mogelijk alternatief voor de plot stelt Shields onder meer de montage voor; zijn manifest is grotendeels samengesteld uit (bewerkte) citaten van andere schrijvers. Onder meer Geoff Dyer treedt op als getuige à charge. Dyer benadert de kwestie vanuit schrijverszijde, en benadrukt de creatieve vrijheid die auteurs zouden moeten opeisen. De traditionele romanvorm doet volgens hem vaak geen recht aan het potentieel van het materiaal waarmee een schrijver werkt. De voorgekauwde vorm is een belemmering voor een gepaste expressie van een mogelijke inhoud - die natuurlijk pas gestalte krijgt in een gekozen vorm. Voor Dyer, of eigenlijk Shields, die hier zelf het stokje weer overneemt, hoeft de wereld niet herschapen te worden in een fictief verhaal. Shields’ devies aan schrijvers: probeer in literatuur eerst aan de primaire ervaring van je leven recht te doen.
Zadie Smith (De Groene Amsterdammer, 4 maart) stelde in een reactie op Reality Hunger dat Shields pleitte voor een renaissance van het essay, een pleidooi waarin ze het mannelijke verlangen naar volstrekte zuiverheid meende te herkennen. Dat oordeel is, voorzover ik de intentie van de inderdaad mannelijke auteur heb begrepen, beside the point. Shields pleit juist voor het doorbreken van bestaande genregrenzen; ook het hekwerk rondom het essay mag van hem neergehaald worden. Interessant hier is dat Smith een nogal enge opvatting van het genre hanteert. Ze lijkt het essay te beschouwen als een opstel waarin de schrijver aan de hand van argumenten een visie op een bepaald onderwerp geeft. Tijdschriften en kranten willen inderdaad onder die benaming wel eens een lang artikel opnemen als er behoefte is aan gepositioneerde diepzinnigheid. Daarbuiten lijkt het essay, in welke vorm dan ook, vooral gewantrouwd en genegeerd te worden. Het begrip kan onderhand het Buckler van het Lexicon van literaire termen worden genoemd. Wie een boek essaybundel noemt, weet dat het alleen door liefhebbers, familie en vrienden (en zelfs dat niet) gelezen zal worden. De vermeende aandacht voor essays bekritiseren: alsof je die enkele milieubewuste reiziger die de trein neemt naar een Europese bestemming verwijt dat hij geen vliegticket heeft geboekt.
Shields’ betoog van brokstukken (Dyer op de blurb: ‘Reading it, I kept thinking, “Yes, exactly, I wish I’d said that,” and then I realized I had’) geeft een andere richting in fictie aan. Hij bewondert schrijvers die in hun werk biografie, historische documenten en lyrisch proza in nieuwe vormen samenbrengen. Onzuivere schrijvers die zichzelf bij het verhaal willen betrekken, en daarmee terugkeren naar de wortels van de roman - altijd een bastaardgenre geweest. Het Engelse novel geeft al aan dat de roman per definitie een nieuwe vorm van fictie behelst. Dus eerder David Foster Wallace’s reportage over een Caribische cruise dan Jonathan Franzens romanversie daarvan in The Corrections, eerder Jo Ann Beards rampverslag in Werner dan Jonathan Safran Foers 11 september-roman. Of, naar ons eigen lage land vertaald: eerder Sebald dan Siegfried, eerder Van Casterens Lelystad dan Ankers Nieuw-Lelievelt, eerder Oosterhoffs negentiende eeuw in Het dikke hart dan Rosenbooms variant in Publieke werken.
Zadie Smith oordeelde over Reality Hunger dat ze het meestal niet eens was met de schrijver, maar dat het resultaat spannend was om te lezen. Mij overkwam eerlijk gezegd het tegendeel. Ik vond het boek een teleurstelling, al was ik het meestal eens met de schrijver (en de zijnen). De teleurstelling werd allereerst veroorzaakt door die collage van citaten, opgedeeld in 26 hoofdstukken, van A tot en met Z: niet meteen een opwindend nieuwe vorm. De auteur zelf laat overigens in het nawoord weten dat hij de vindplaatsen van alle citaten liever niet had genoemd. Hij is daartoe gedwongen door de advocaten van zijn uitgever, not to be fucked with Alfred A. Knopf. Heil aan deze advocaten, want dat register zorgt juist voor dat benodigde beetje spanning. Aangenaam tijdverdrijf om te raden van wie het volgende citaat nu weer zou kunnen zijn. Typische Nietzsche-citaten blijken van W.B. Yeats, en daar waar je David Lynch verwacht heb je opeens met Alain Robbe-Grillet van doen.
Pas bij de T neemt David Shields helemaal zelf (dat mogen we dan hopen) het woord in een mini-memoire, wat meteen duidelijk maakt dat de zelfreflexieve, ‘essayerende’ schrijver niet per se een boeiende schrijver is. Het gevaar van dagboekproza, waarin de auteur zich tevreden stelt met het opschrijven van door hemzelf als authentiek ervaren emoties, ligt op de loer. Dat mag tevens het risico worden genoemd van zogeheten literaire non-fictie, waar nog te veel gedacht wordt dat het goedbedoelde commentaar van de schrijver datgene is wat het predikaat ‘literair’ rechtvaardigt. Literatuur kan zo tot een knap vervelende narcistische exercitie worden; Shields is zich daarvan wel bewust. Hij citeert tenminste in zijn manifest ook Cynthia Ozick, die een schijnbaar loepzuiver onderscheid aanbrengt tussen de essayist en romancier (zelf is zij beide) in de volgende kernachtige formule: ‘Fiction creeps into foreign bodies: the novelist can inhabit not only a sex not his own but also beetles and noses and hunger artists and nomads and beasts. The essay is personal.’ Dat geeft toch te denken: wat een bevrijding (je hoort hem grinniken in zijn Praagse vrijgezellenkamer) moet het zijn geweest voor Kafka om niet langer in zijn dagboek te verwijlen, maar zijn existentiële angsten op de spits te drijven door in fictie een kever en een hongerartiest op te voeren die toch ook niet helemaal lekker in hun vel zaten. Wat hij overigens deed in korte verhalen, die met zijn brieven, dagboeken en prozaschetsen zoveel leesbaarder lijken dan zijn romans. Andere bedenking: de al veel geciteerde Geoff Dyer schreef met But Beautiful, zijn meest romaneske boek, misschien wel zijn beste werk. Dyer verschaft inzicht in de leef- en gedachtewereld van een aantal jazzlegenden, zonder dat hij zichzelf daarbij op de voorgrond stelt. Toch werd ook But Beautiful geen klassieke roman: het eindigde nota bene met een bonafide essay.
David Shields zet met Reality Hunger nog een stap verder dan hierboven geschetst. Hij lijkt niet alleen aan te sturen op het vermengen van genres onder de noemer van fictie, maar ook op het vermengen van fictie en non-fictie, van roman en memoire. Een heel hoofdstuk is gewijd aan de casus James Frey, de bestsellerauteur die in het biografische A Million Little Pieces verslag deed van zijn verslavingsproblemen en furore maakte als held van de bekentenisliteratuur, onder meer bij Oprah Winfrey, tot bleek dat hij feiten had aangedikt en verzonnen, waarna hij opnieuw (onder valse voorwendselen) bij Oprah werd uitgenodigd en met zijn uitgever aan de schandpaal werd genageld, waarvoor Oprah dan weer later in een telefoongesprek excuses schijnt te hebben aangeboden. Shields heeft terecht kritiek op de hypocrisie van de talkshowhost, die de schijn hooghoudt dat bij haar altijd de echte waarheid wordt uitgeserveerd, en niet de versie die hoge kijkcijfers haalt. Maar wat zet hij daar dan zelf tegenover? Als alternatief stelt hij Pessoa’s pseudo-biografie Het boek der rusteloosheid voor. Het boek zou op een existentieel niveau veel waarheid bevatten. Tja, zo ken ik er ook nog wel een paar.
In de door hem geschreven paragrafen neemt Shields soms een loopje met de feiten - in de fictie die hij graag leest lijken de feiten er ook niet wezenlijk toe te doen. Maar de waarheid doet er natuurlijk wel toe in een soort teksten dat niet opzichtig literair is of wil zijn, precies omdat het daar in de eerste plaats om de feiten gaat: good old non-fictie. Ik besef dat Shields in de eerste plaats wil wijzen op de constructie die zulke teksten hebben ondergaan, willen ze lezers kunnen boeien. Maar die constructie is altijd ondergeschikt aan de onthulde waarheid. Ik denk hier aan de reportages van George Orwell over de Engelse steenkolenmijnen in The Road to Wigan Pier en zijn verslag van de Spaanse Burgeroorlog in Homage to Catalonia. Boeken die nu tot de literatuur behoren, omdat Orwell scherp, beeldend en ver voorbij de gemeenplaatsen schreef, maar die in de eerste plaats bedoeld waren om het publiek bewust te maken van sociaal en politiek onrecht. Die spanning - de wil tot waarheid, om op Nietzsche te variëren - zet evenzeer aan tot lezen. De schrijver als onderzoeksjournalist heeft met waarheid als unique selling point een mooie toekomst voor de boeg: van Jeroen Smit op de Zuidas tot William T. Vollmann in Irak.
Naar verluidt lopen Amerikaanse studenten weg met Reality Hunger, en dat is goed nieuws. Hopelijk volgen Nederlandse letterenstudenten hun voorbeeld. De dominantie van de klassieke roman in het literatuuronderwijs is altijd groot geweest. Dat heeft veel te maken met de letterkundige opvatting - het dogma - dat de verteller nooit verward mag worden met de auteur. Enerzijds de bestaansvoorwaarde voor de literatuurbeschouwing - opdat er verder kan worden gevraagd dan de dooddoener: wat bedoelt de auteur ermee? Anderzijds een conventie die het moeilijk maakt te begrijpen dat veel hedendaagse fictieschrijvers die vertellersverwarring juist met alle mogelijke middelen proberen te vergroten.
Als poëticaal manifest zal Reality Hunger voorbij zijn doel schieten. Men zal het radicaal verwerpen, zoals Zadie Smith deed, of men zal zich er tot vervelens toe op beroepen, zoals dat met manifesten nu eenmaal gaat; de discussie zal vooral over intenties gaan, wat in het engagementsdebat ook al gebeurde. Op het feest van de goede bedoelingen danst iedereen alleen. Ondertussen biedt het boek gelukkig wel een hoop namen die (nog) niet in vertaling beschikbaar zijn. Namen, vooral van Amerikanen, die ik waarschijnlijk al lang had moeten lezen: Melanie Thernstrom, Ben Marcus, Sallie Tisdale, Brian Fawcett, Jonathan Raban (wel vertaald, bij Atlas). Ongemerkt is zo mijn realiteitshonger in ouderwetse leeshonger overgegaan. Was het dan alleen realiteitstrek die me de paden op dreef?
Ten slotte de moraal van dit (plotloze) verhaal. Een maatstaf, eigenlijk retorische vraag, voor lezers, schrijvers, recensenten en redacteuren, afkomstig van de mij onbekende Geoffrey O'Brien: ‘It’s a commonplace that every book needs to find its own form, but how many do?’

David Shields
Reality Hunger, a Manifesto
Penguin, 240 blz., € 22,99