Lisburn, Noord-Ierland. Op 5 mei 1981 sterft Bobby Sands (27), lid van het Ierse Republikeinse Leger, na een hongerstaking van 66 dagen in His Majesty’s Prison Maze. Negen andere IRA-leden komen ook om na eten te hebben geweigerd. Samen met Sands worden ze martelaren in de strijd tegen de Britse repressie. De impact van hun dood is groot: de troubles escaleren meteen; de IRA verscherpt zijn terreuraanslagen en over de hele wereld brengen sympathisanten hulde aan Sands en de andere strijders.
De laatste zes weken in het leven van Bobby Sands zijn het onderwerp van het speelfilmdebuut, Hunger, van de Britse kunstenaar en regisseur Steve McQueen, die in 1999 de Turner Prize won. McQueen staat bekend om zijn korte, experimentele films en installaties waarin audiovisuele elementen centraal staan. Juist deze eigenschappen keren terug in Hunger. De kracht van het werk ligt in de intelligente wijze waarop McQueen gebruikmaakt van de voorkennis van de kijker, niet alleen van de politieke situatie, maar óók van het genre gevangenisfilm. Hij vertelt het verhaal vooral met beeldtaal, zonder al te veel dialoog. De film begint met het ritmische geluid van metalen borden tegen tralies. Door deze code – de combinatie van het geluid, herkenbaar uit talloze andere gevangenisfilms, en onze voorkennis van Sands en de hongerstaking – verplaatst de kijker zich meteen naar The Maze, de beruchte gevangenis waar IRA-leden als gewone criminelen werden vastgezet.
Waar een gevangenis is, is een beul. En in deze film zegt de beul, een blonde man met vermoeide, woedende ogen, nauwelijks tien woorden. Dat hoeft ook niet, want we kennen hem zo goed. We zien hem. Als hij zijn vlezige handen in de wasruimte van The Maze in de volgelopen wasbak dompelt, dan is niets meer nodig dan deze beelden. De bloedende knokkels zeggen alles.
Ook de context is minimalistisch, bestaande uit nauwelijks meer dan de jonge, krachtige stem van Margaret Thatcher op de radio en haar flarden tekst: ‘… slechts crimineel geweld… Er komt geen politieke status…’
Dáár gaat het Sands en de anderen om: dat ze als gewone criminelen worden behandeld terwijl ze zichzelf als politieke strijders zien. Als protest besmeuren ze hun cel met eten en uitwerpselen. De muren zijn al gauw een wrang kunstwerk: lichtbruin met hier en daar vreemde figuren, bijvoorbeeld grote, concentrische cirkels. Verschillende niveaus van de hel?
Dan, ongeveer halverwege de film, komt een totale stijlbreuk: een statisch longshot van zeker twintig minuten waarin Bobby Sands in de gevangenis praat met een priester over zijn beslissing om in hongerstaking te gaan. Deze gedurfde keuze is niet helemaal geslaagd. Ondanks uitstekend acteerwerk van Michael Fassbender in de rol van Sands komt de motivering van zijn personage niet goed uit de verf. Misschien was het McQueen daar ook niet om te doen. Hij lijkt meer geïnteresseerd in het proces: hoe reageert het menselijk lichaam onder extreme omstandigheden? Hoe reageren gewone mensen in een omgeving waarin beesten het voor het zeggen hebben? Antwoorden vormen zich in een afgrijselijke, audiovisuele cadans: het geluid van een rubberbezem die sloten urine opveegt; de vorm van scherpe, uitstekende ribben op Sands’ bleke lichaam dat zich binnenstebuiten keert, de patronen die de doorligplekken op zijn rug vormen, de groene appel op z’n nachtkastje, het hagelwitte schapenvachtje op z’n bed. En de traan op z’n wang in het stervensmoment. Uiteindelijk is het verhaal van Bobby Sands geen politiek verhaal, maar een menselijk verhaal, een verhaal over onmenselijkheid. En is Hunger weliswaar geen mooie film, maar des te meer een prachtige film.

Te zien vanaf 9 oktober