‘Kijk, een nieuw souvenir!’ zegt mijn vriend Mishael Haddad en hij strekt zijn linkerarm uit. Het elf centimeter lange litteken is vers en bijna dicht. Afgelopen september raakte een mortier, afgeschoten door rebellen, vol zijn lokaal van de faculteit computerkunde van de Universiteit van Damascus. Twee medestudenten stierven ter plekke. ‘Het bloed spoot uit m’n arm. “Ga ik nu dood?” vroeg ik een vriend, maar die lachte en zei dat dat zo’n vaart niet loopt.’ Mishael neemt een hap van het ontbijt op de binnenplaats van mijn logement in de oude stad. Een man poetst de marmeren mozaïekvloer, een ober draagt koffie aan in een koperen kan. Mishael is jong, hip en draagt een kek legerpetje.

Boven de hardstenen bogen van het zestiende-eeuwse kaliefenpaleisje dat ik in Damascus tot mijn domicilie heb gemaakt, straalt de zon, is de lucht knalblauw en klinkt af en toe het gedreun van artillerie of een verre vliegtuigbom. Buiten het stadscentrum wordt bij vlagen hard gevochten, maar hier aan de Via Recta, de oude decumanus, de Romeinse hoofdstraat van oost naar west, al in de bijbel genoemd (Handelingen 9:11), is alles pais en vree. Bonte vogeltjes tjilpen in houten kooitjes aan de muren. Dan steekt opeens een vrouw in een chador de binnenplaats over, een ongewoon gezicht in centrum Damascus. Ongetwijfeld een van de kapitaalkrachtige vluchtelingen uit Raqqa of Oost-Syrië die mijn logement nu herbergt.

‘Kijk, een spook!’ roept de katholieke Mishael en hij trekt een vies gezicht. ‘Ik heb geen hekel aan moslims, maar ik háát de islam. Langzaam maar zeker nemen ze Syrië over. Het zit ’m toch in hun godsdienst; ze eigenen zich alles toe. Zij hebben de hele cultuur gemaakt, zeggen ze. Maar we zitten hier verdorie aan de oudste straat van de wereld, de weg van Sint Paulus in Damascus!’

Hij heeft het nog niet gezegd, maar het is duidelijk: Mishael wil weg. Maand na maand werden zijn Facebook-posts triester. Met om de week de foto van weer een vriend of een kameraad uit het leger met zwarte rand en rouwannonce. ‘Ik ben gek op stroopwafels en op meisjes in bikini op het strand’, zegt Mishael. ‘Hoeveel geld heb je nodig?’ vraag ik. ‘Duizend dollar of zo. Ik heb al driehonderd dollar gespaard.’ Half oktober wil hij weg. Daarna wordt de tocht over de Middellandse Zee tussen Turkije en Griekenland té gevaarlijk. Hij vraagt me niet om geld.

Het is een ongewoon warme oktobermaand, de meeste dagen is het boven de dertig graden. Het is ook ongewoon rustig in Damascus. Er zijn, sinds het ingrijpen van de Russen op 30 september, al twintig dagen niet of nauwelijks granaten gevallen. Tenminste, niet op de stadswijken in handen van het regime. De aanpalende wijken waar de rebellen huizen – ‘de terroristen’ zoals het regime ze noemt – liggen dagelijks onder hevige beschieting. Bij ontstentenis van Engelstalige journalisten en door gebrek aan reuring heeft regeringstolk Bacel ineens alle tijd van de wereld. ‘Wil je het treintje zien?’ vraagt hij opgetogen: ‘That is something!’

Met het treintje bedoelt Bacel het hele functionerende spoorwegennet van Syrië. Natuurlijk, het Centraal Station van Damascus met z’n prachtige betimmerde hal is sinds de oorlog gesloten, en nergens in het land rijden de treinen meer. ‘Totdat dit voorjaar’, zegt Bacel, ‘werkloze spoorwegemployees met het idee kwamen de rails schoon te vegen in het granaatluwe uiterste westen van de stad.’ Het stuk rails van drie kilometer begint nergens en eindigt nergens en voert onze drie wagons vol kinderen met een groen locomotiefje langs verlaten pretparken en verroeste draaimolens. Een kaartje kost zeventig cent – een vijfde van het dagloon van een ambtenaar – maar is voor kinderen gratis. Het ritje heen en weer kost omgerekend aan brandstof 26 euro, zegt de conducteur, en met een volle bak van dertig volwassenen maakt het staatsspoorwegbedrijf nét geen winst. De conducteurs werken gratis. Zo ook de meneer van de militaire veiligheidsdienst. Maar eerstgenoemden hebben er buiten de dienstregeling een betaald baantje bij. ‘Want’, zegt de conducteur, ‘dat was het hele idee: voor de kinderen is het een geweldige ervaring; hun eerste treinreis ooit!’

Muziekinstrumenten worden te voorschijn gehaald. Er wordt gedanst en geklapt. Met een bevriende regeringsambtenaar loop ik daarna langs het riviertje de paar kilometer terug naar de stad. ‘Vergis je niet’, zegt hij, ‘Syrië is een hologram. Je ziet een poesje, maar er zit een tijger.’

‘Hoe bedoel je dat?’ Het hele treintjesgebeuren als een speciaal voor mij opgezette decoy lijkt me toch overdreven. ‘Het is alsof je een hologram binnenloopt’, herhaalt de regeringsambtenaar.

‘Verklaar je nader’, zeg ik.

‘Vorige maand is een vriend van mij door het leger doodgemarteld’, zegt hij. ‘Hij komt van Daraa, de zuidelijke stad die de bakermat was van de revolutie. Zijn ouders konden zijn lichaam bij het militaire vliegveld ophalen. Zijn naam is Nihad Ahmad. Hij was een fel criticus van president Assad. Je begrijpt nauwelijks, Robert, wat hier gaande is – je ziet een kat, maar er is een tijger. Aan beide kanten zijn schurken zich aan het verrijken. Het gaat om geld en macht – voornamelijk om macht.’

Hij vertelt verder: ‘Toen Hafez, de vader van de president, in 2000 stierf, haalde ik opgelucht adem. The Big Brother is dead. De propaganda van de nieuwe president, Bashar: “Hij is jong, hij is anders, hij is hoogopgeleid.” Hij studeerde in Londen voor oogarts. Hij gaf ons internet, mobiele telefoons. Er werd een nieuwe economisch liberale politiek gevoerd. Honderden politieke gevangenen werden vrijgelaten. De beruchte Mezze-gevangenis werd gesloten. Overal in de stad ontstonden discussiegroepen, salons en forums, aangemoedigd door Bashar, waar plannen werden besproken om Syrië democratischer te maken. We noemden het de Damasceense lente. Na een jaar werden de politieke hervormingen teruggedraaid. In 2011, in het kielzog van de Arabische lente, begonnen ook in Syrië de demonstraties. “Jouw beurt zal komen, dokter!” hadden tieners in de zuidelijke stad Daraa op de muur van hun school geschreven. “Verdwijn!” De jongens werden opgepakt en na een paar dagen weer vrijgelaten, maar overal in het land braken demonstraties uit. Ik dacht dat de politie niet zou ingrijpen, maar dat deden ze, met harde hand. De regering dacht dat ze de mensen uit elkaar kon jagen met geweren. Maar in plaats van weg te vluchten riep het volk om vrije verkiezingen, iets wat de regering zich in haar grootste nachtmerrie niet had kunnen voorstellen. Ten slotte eisten de mensen dat het regime zou aftreden. Bij de demonstraties vielen verschillende doden. Direct daarop hield de president een rede: hij prees de politie, hij prees het leger. Toen brak er iets in mij.’

‘Waar zit die tijger?’

‘Het gaat om menselijke waardigheid. Dat heeft het regime zich nooit gerealiseerd.’

De economische hervormingen, door Bashar in 2000 met verve ingezet, liepen al snel vast in een wurggreep van insiders, cash and crime. De liberale economische politiek van de jonge president heeft er na tien jaar goeddeels toe geleid dat de economische kansen – en veel staatsbedrijven – meer en meer in handen kwamen van een elite waarin de alawitische minderheid, de bevolkingsgroep waartoe de Assads behoren, is oververtegenwoordigd. De telecomgigant SyriaTel is eigendom van een neef van de president. Lucratieve contracten van staatsondernemingen gaan naar vrienden en familie. ‘Een systeem van macht en privilege’, zegt het Nederlands instituut voor internationale betrekkingen Clingendael. ‘Een politieke economie die een maatschappij heeft geschapen die bestaat uit insiders en outsiders.’

Insiders. Met Bacel neem ik de bus naar Latakia, de stad aan de Middellandse Zee waar de Assad-clan zijn machtsbasis heeft. We rijden langs de stad Homs, waar sinds een maand de gevechten weer opgelaaid zijn en het regeringsleger het offensief tegen IS heeft geopend, maar op de grote olieraffinaderij brandt weer de fakkel en de grote opslagtanks, destijds met enorme klappen stukgeschoten, staan te blinken in de zon. Dan langs de havenstad Tartous, waar de Russen een marinebasis hebben. Er ligt een mammoettanker voor anker. Waarschijnlijk uit Rusland, Iran of China, die nadrukkelijk niet meedoen aan de internationale sancties die zijn ingesteld tegen het land.

Sancties overigens die ervoor zorgen dat Bacel en ik acuut zonder geld zitten wanneer blijkt dat geen van de vijf hotels in Latakia bereid is euro’s te accepteren. Van MasterCard of pinnen – of van welk internationaal geldverkeer dan ook – is al überhaupt geen sprake. Maar geen euro’s, dat is nieuw. Na een uur in het donker te hebben rondgedoold komt dan eindelijk de taxichauffeur met het voorstel de euro’s in Syrische ponden te wisselen. Hij belt drie vrienden. Die blijken allemaal gearresteerd. ‘De regering heeft onlangs een grote actie tegen zwartgeldhandelaren ondernomen’, verklaart hij.

In een sloppenwijk – die blijk je ook te hebben – wordt tussen rondscharrelende kippen en kleuters een vriend van een vriend opgepikt, die even later de nacht in verdwijnt met mijn 250 euro. Nét wanneer ik denk voor het eerst in Syrië te zijn opgelicht, worden we bijkans klemgereden door een zwarte bmw 7 met getinte ruiten. Een raampje draait open, technobeat knalt door de straat en twee opgepompte sportschooltypes met zwarte baarden kijken me woest aan. Bacel trekt wit weg, maar dan zoeft het raampje weer dicht en duikt de vriend van de vriend van de taxichauffeur onze auto in met een pak vol ponden.

‘Aan beide kanten zijn schurken zich aan het verrijken. Het gaat om geld en macht – voornamelijk om macht’

‘Wie zijn die mannen in die bmw met die woeste zwarte baarden?’ vraag ik de volgende ochtend. De directeur van het plaatselijke perscentrum in Latakia kijkt me onderzoekend aan. ‘Dat zijn soldaten, teruggekeerd van het front. Die hebben geen tijd gehad om zich te scheren.’

Ik onderdruk een spotlach. ‘Dat méént u niet. Frontsoldaten kunnen zich geen bmw van een ton veroorloven. Wie zijn het?’

‘Vraag het ze zelf.’ Zijn gezicht verstrakt.

Natuurlijk weet ik wel wie het zijn: shabiha, afgeleid van het Arabische woord voor spook of geestverschijning. Ze verschijnen en verdwijnen. Ooit, in de jaren tachtig, begonnen als een los-vaste bende alawitische drugssmokkelaars – naar boze tongen beweren opgericht door een broer van president Hafez al-Assad – maakten ze in Latakia de dienst uit. Bij het aantreden van Bashar leken ze van het toneel verdwenen. In maart 2011 doken ze weer op. Bij de demonstraties tegen het regime reden ze in Latakia rond in hun zwarte auto’s en schoten met machinegeweren op de meute, beweren demonstranten. Kort daarop verschenen ze in Homs, waar ze volgens berichten 21 mensen vermoordden. In mei 2012 doken ze op in het verderop gelegen Houla, waar volgens de VN 108 mensen, deels strijders van de Free Syrian Army, maar ook 34 vrouwen en 49 kinderen, in koelen bloede werden afgeslacht. Op internet circuleerden video’s van kinderen met opengekliefde schedels en doorgesneden keel. ‘Onzin’, reageerde Assad. ‘De massamoord in Houla werd door rebellen gepleegd.’

In de kustregio, zo gaat het gerucht, worden de shabiha geleid door Fawaz al-Assad en Munzer al-Assad, twee neven van de president. Maar de Arab Organisation for Human Rights stelt dat ‘de meeste Syriërs menen dat ze opereren zonder organisatie of leiderschap’. Soennitische en alawitische zakenlui zouden de bende op de been houden om hun belangen te beschermen. ‘Maar in godsnaam, ga het ze alsjeblieft niet zelf vragen’, zegt Bacel.

‘Het zijn vechtmachines’, zegt Mary, de receptioniste van mijn hotel. ‘Ze hebben geen licht in hun ogen. Dat zie je als je naar ze kijkt.’ Mary (‘ik ben moslim maar heb een christelijke naam’) komt uit de aanpalende wijk Jobar, die stevig in handen is van de Free Syrian Army en Jabhat al-Nusra. Mary’s vader is kolonel in het regeringsleger, dus is ze onlangs naar hier gevlucht. Zeer contre coeur. ‘Een van mijn vrienden zit bij de rebellen. Hij waarschuwde ons: alle gezinnen van legerofficieren zullen gedood worden. Eerst sloegen we het advies in de wind. Ik pendelde heen en weer tussen ons huis in Jobar en mijn werk hier; er is door de mensen van Jobar een tunnel gegraven. De regering doet alsof haar neus bloedt, maar je kunt soms vrouwen en kinderen uit Jobar hier in de straat zien lopen, op zoek naar voedsel. Toen belden de buren: “Kom maar niet meer terug, het grote moorden is begonnen.”’ Haar zus is naar Duitsland vertrokken. ‘Maar ik blijf hier’, zegt Mary stellig. ‘Ik wil geen vluchteling zijn.’

Op datzelfde moment scheert een straaljager over en knalt zijn bommen op Jobar. Met de luchtsteun van de Russische Soechoj-straaljagers heeft het Syrische regeringsleger nu een absoluut overwicht op de rebellen die, verschanst in de buitenwijken, nog steeds driekwart van Damascus omringen. In steeds wijdere kringen worden de rebellen – een allegaartje van het Vrije Syrische Leger, het aan al-Qaeda gelieerde al-Nusra en plukken IS – door de Russische luchtmacht en de Syrische artillerie teruggedreven.

Het is heet en in mijn straat deelt een oude man gratis kroezen water uit aan passanten. Op donderdagavonden – uitgaansavond! – lopen in een verduisterde stad meisjes in cocktailjurk door de Via Recta, het pad bijlichtend met hun mobieltjes. Ik bezie het vanaf mijn balkon; het is een feeëriek gezicht.

Ik vraag Mishael Haddad om naar m’n kamer te komen. Hij heeft alles op alles gezet om het reisgeld bijeen te sprokkelen: ‘Ik heb daarvoor ook slechte dingen gedaan: wiet verkocht en pillen. Dat is sowieso de shit van oorlog: eerlijke mensen doen oneerlijke dingen om te overleven.’

‘Hoeveel kom je te kort?’

‘Nog steeds zevenhonderd.’

‘Wanneer kun je weg zijn?’

‘Overmorgen.’

‘Prima, pak aan. Ik zie je met Kerstmis in de EU.’

4.290.332 Syrische vluchtelingen in het buitenland, telt, even los van de acht miljoen binnenlandse ontheemden, begin november de VN-vluchtelingenorganisatie unhcr. En er komen er dagelijks zo’n vierduizend bij. Vooral de laatste maanden gaat het snel. ‘De helft van mijn vrienden is dood, de andere helft is gevlucht’, zegt Bacel. ‘Ik weet het zo goed als zeker, want ze zouden me stellig gebeld hebben als ze nog leefden of in Syrië waren. Sinds Merkel haar land heeft opengegooid, is emigratie hét gesprek van elke dag.’

‘Mijn zwager is afgelopen week in Holland aangekomen’, meldt Wael, Bacels directe chef, deputy director van het ministerie van Informatie. ‘Waar ligt Ter Apel?’

‘Mijn broer zit sinds drie maanden in Nederland’, zegt ook de politieofficier die de stempels moet zetten op mijn visumverlenging. ‘Waar precies weet ik niet, hij wordt versleept van hot naar her en is diep ongelukkig. Hij krijgt maar tweehonderd euro per maand. Wacht even, ik heb het hier… hier zit-ie!’ Op zijn mobieltje verschijnt een foto van de Zaanse Schans.

De Syrische regering is, op z’n zachtst gezegd, niet karig met uitreisvisa, wil ook Reem Haddad, Bacels baas, directeur Buitenlandse Pers van het regime, wel toegeven. ‘Ja, het land loopt leeg. Vooral sinds Europa zijn deuren wijd openzette, dat heeft voor een complete uittocht gezorgd.’

‘In plaats van al hun geld uit te geven en in een tent in Europa terecht te komen, moeten vooral de jongeren hier blijven’

‘Vind je niet dat de mensen moeten blijven om straks het land weer op te bouwen?’

‘Ik denk dat zoiets een persoonlijke keuze is en moet blijven. Mensen moeten niet geprest worden om te vertrekken en niet geprest worden om te blijven. Ik vind het in en in triest dat zoveel mensen Syrië verlaten. Ik was gewoon te zeggen: “Je land is geen vijfsterrenhotel waar je als de service minder wordt snel weer uitcheckt”, maar weet je, at the end of the day neem ik het degenen die vertrekken niet kwalijk; je kunt niet in het hart van andere mensen kijken.’

‘Onzin!’ zegt mijn vriend Armen en hij neemt een slok van zijn wodka-martini. ‘Ik ben tégen vluchtelingen!’ Armen is hip, negentien jaar oud en een verbluffend getalenteerde schilder. Zijn vader is een befaamde arts. Armen is in Frankrijk opgegroeid en spreekt Engels met een Amerikaans accent. ‘Er is geen reden om uit Damascus te vertrekken, kijk hoe wij leven! Mijn punt is: in plaats van al hun geld uit te geven en in een tent in Europa terecht te komen, moeten vooral de jongeren hier blijven. Er is hier straks geen jeunesse. Je kunt geen vooruitgang hebben, je kunt geen revolutie hebben zonder de jongste generaties.’

Maar dan toch wel zonder Armen. Die gaat dit voorjaar naar Weimar, om z’n Duits bij te spijkeren. Om na de zomervakantie te gaan studeren aan de kunstacademie van Berlijn. ‘Dat klinkt inconsequenter dan het is; ik verlaat Syrië niet vanwege de oorlog. We hebben hier een nachtleven, we hebben hier drukke straten. Ik ga weg omdat in Syrië niemand me de basis van grafische vormgeving en visuele communicatie kan bijbrengen. Sommige vakken kun je in Syrië net zo goed leren als om het even waar, bijvoorbeeld medicijnen; een hart is een hart, of je dat nou op Harvard bestudeert of op de Universiteit van Damascus. Maar in de kunsten ligt dat anders: ieder land heeft z’n eigen kunst en eigen canon en Syrië zou aan de beeldende kunst meer aandacht moeten besteden.’

Het was me eerder al opgevallen, bladerend door zijn portfolio: intrigerende pentekeningen à la Escher. Armen heeft nog nooit van Escher gehoord. Francis Bacon of Marlene Dumas? Sommige van zijn schilderijen doen er sterk aan denken – de namen zeggen hem niks.

‘Ik denk dat het een grote fout van Europa is om zoveel vluchtelingen te accepteren’, zegt Armen. ‘Europe, wake up! In Duitsland lopen de zaken nu al uit de hand. De rijkere, stadse mensen onder de vluchtelingen verwachten gouden bergen en redeneren: ik had een goede kantoorbaan in Syrië, ik kan nu geen straten gaan vegen. Een ander deel bestaat uit ongeletterde soennitische boeren, min of meer onder invloed van het salafisme. Die zijn gehersenspoeld. Het geboortecijfer onder moslims is veel hoger dan onder bijvoorbeeld Duitsers – ze creëren een leger van kinderen, twee vluchtelingen worden vier, worden acht. Ik denk dat de Europese natie zich moet realiseren wat haar in 2030 te wachten staat.’

In your head, in your head, zombie, zombie, zombie!! Half drie ’s nachts. Ik heb, zoals meestal, de ramen open gezet om het aantal inslagen te tellen, als keihard The Cranberries door de Via Recta schallen. In your head/ they are fighting/ With their tanks, and their bombs/ And their bombs, and their guns/ In your head… Juist ja, ik had het uit m’n ooghoeken al gezien: er is hier onlangs een nieuwe pub geopend.

Achter de bar: jongens met baarden. Niet de shabiha maar de hipstervariant. La Marionette Pub is afgeladen en meisjes met hippe kapsels nippen aan hun baco’s. ‘Interpreteer de naam van de bar maar zoals je wil’, zegt Somar, de kersverse eigenaar, met een knipoog. ‘En ook de muziek is niet toevallig gekozen; denk ervan wat je wilt. Ik heb altijd al een oogje op deze plek gehad. Voor de oorlog had ik de middelen niet voor deze aaa-locatie, maar nu de onroerendgoedprijzen zijn gekelderd, heb ik mijn kans gegrepen. Ik dacht eerst: mensen hebben geen geld en zijn niet bereid veel neer te tellen voor luxe, maar dat idee bleek niet correct. Er zijn hier genoeg mensen met geld en meer dan genoeg mensen om het hier propvol te krijgen. De helft van het publiek zijn studenten uit steden in oorlog als Aleppo, Homs en Hama, die met geld van hun ouders hier hun studie voortzetten. Dan heb je de mensen uit de buurt, een mix van kunstenaars, handelaren en zwarthandelaren en ten slotte een kleine groep van rijke mensen die hier in Damascus alle nieuwe plaatsen af loopt. Het gaat boven verwachting.’

De oorlog is in Damascus binnenkort wel afgelopen, denkt Somar. ‘Als je het mij vraagt, is het voorbij. Met het ingrijpen van de Russen zijn we in een nieuwe fase beland die niet zo slecht is als wat we eerder hebben doorstaan. Gisteren checkte ik toevallig m’n oude Facebook-pagina’s uit 2011, 2012, en je kunt dat niet vergelijken met nu. Toen voelden we ons in levensgevaar: ieder moment konden de jihadisten hier op de stoep staan. Er ontploften autobommen, er waren zelfmoordaanslagen. De afgelopen drie weken zijn hier in de binnenstad geen granaten meer gevallen. Nu ja, één of twee misschien.’

‘De rebellen zitten hier vlakbij.’

‘Het gaat er niet om hoe ver ze zitten – de afstand was toen hetzelfde als nu, hemelsbreed een kilometer – maar om wat ze ons kunnen aandoen en wat niet. Het gaat er ook om in hoeverre we ons nog langer laten beïnvloeden door geruchten, propaganda of leugens. Vorig jaar nog was de retoriek van Europa, van de VS en van Turkije richting de Syrische regering hard en dreigend, maar je ziet nu dat iedereen een stap achteruit doet. En je ziet hoe aan het front zich de verhoudingen sinds een maand radicaal gewijzigd hebben. Angst is een sociaal fenomeen. Ik denk dat we het nu achter ons hebben gelaten.’

‘Keep your city clean.’ Over de ring sjeest een vuilniswagen met opschrift plankgas langs de rebellenwijk Darayya. In het door het regime gecontroleerde gebied wordt het vuilnis dagelijks opgehaald. Dat gebeurt ook in het verscheurde Aleppo, zag ik, en ook in het platgebombardeerde Homs. De staat, na vier jaar oorlog, functioneert nog wonderwel. ‘Jij hebt makkelijk praten’, smaalt Somar. ‘Voor jou is het allemaal makkelijk te doen en voor mij ook. Ik sta ’s middags op, run m’n bar, leef hier in m’n eigen stad, spreek m’n eigen taal, heb zo m’n relatieproblemen en duik om vier uur ’s nachts in bed. En ja: de straten zijn schoon en de mensen goedgekleed, zeker hier in de oude binnenstad. En nee, er sterven hier voorzover ik weet geen mensen van de honger. Maar de maatschappij is onomkeerbaar veranderd. Ik ben 36 en er lopen weinig mensen van mijn leeftijd meer rond. De mensen die hier blijven zijn óf oud óf studeren nog. Iedereen die ook maar een beetje de handen vrij heeft, geen geldproblemen heeft, geen studiezaken of familie-issues, verlaat nu massaal het land. De dertigers zijn zo goed als verdwenen. En dat heeft minder met oorlog te maken dan met economie.’

‘Ik heb mijn maandsalaris’, zegt Mary, 29.

‘En kun je daarvan leven?’

‘Het is genoeg voor vijftien dagen.’

‘En de rest van de maand?’

‘Die breng ik door met bidden.’

Maar de oktobermaand zal bloedrood eindigen. Twaalf raketten van het regime slaan de laatste dag in op een markt in de voorstad Douma, tien kilometer in het noordoosten, vanaf hier aan de horizon. Er vallen, aldus Artsen zonder Grenzen, 70 doden en 550 gewonden. ‘Het was een extreem gewelddadige aanslag’, zegt de geneesheer-directeur van het AzG-ziekenhuis. ‘De wonden waren erger dan we ooit eerder zagen. We hebben tientallen amputaties moeten verrichten, maar het aantal dodelijk gewonden was meer dan we in de verste verte aankonden.’ De beelden gaan de hele wereld over. ‘Ze zullen het er wel naar gemaakt hebben’, schampert Armen.

De vergelding laat niet lang op zich wachten. Op pick-uptrucks in kooien worden de volgende dag gevangen genomen officieren van het regeringsleger, voornamelijk alawieten, en hun familieleden door het centrum van Douma rondgereden. Als menselijk schild. ‘Na wat in Douma is gebeurd, is besloten om deze gevangen hooggeplaatste officieren in kooien te zetten in steden in de hele regio. Zo worden ze het doelwit van Russische luchtaanvallen, net als onze vrouwen en kinderen’, verklaart vanaf een rijdende pick-up een strijder van Jaysh al-Islam – ook die beelden gaan de hele wereld over. Voor de vrouwen van Assads legerofficieren is er een eigen kooi. Kinderen zijn er zo te zien niet bij.

Terwijl in Damascus de strijd weer oplaait, krijg ik, weer terug in Nederland, een Facebook-bericht van mijn vriend Mishael Haddad. Met als attachment een welhaast klassieke foto met reddingsvest en rubberbootje. ‘Heb het gered! Zit nu in Oostenrijk! In een recordtijd van dertien dagen! Later meer.’


Beeld: Douma, voorstad van Damascus, 30 oktober. Twaalf raketten zijn ingeslagen op een markt. Mohammed Badra / EPA / ANP; (2) Mishael, midden voor. Foto Facebook