De auto rijdt sputterend over de hobbels van het landweggetje. Aan weerszijden van de weg schitteren overrijpe sinaasappels en citroenen in de middagzon. Een ietwat slecht onderhouden landhuis komt te voorschijn. ‘Dat is het nog niet hoor, dit is van de landeigenaar’, grijnst de Malinese Yoro. Een paar minuten later verschijnen er wat tenten en kapotte, lage huisjes – hoewel je je kunt afvragen of die de naam ‘huis’ mogen dragen. In plaats van een stenen dak ligt er plastic, de muren zijn afgebrokkeld. Achter de geïmproviseerde parkeerplaats staat een generator die voor licht en elektriciteit zorgt. Aan de zijkant van de grootste hut hangen tanks vol water; douchen gebeurt onder de metershoge cactusplanten. ‘Hier is het’, roept Yoro. ‘Welkom in Hotel Soedan.’

Cassibile, een agrarische gemeente nabij de Siciliaanse kuststad Syracuse, staat bekend om zijn citrusvruchten en aardappels. In de oogsttijd – vanaf eind maart – rooien hier honderden landarbeiders aardappels en plukken ze de vruchten. Voor maximaal 25 euro per dag. Bij gebrek aan geld en woonruimte hebben een paar arbeiders een verlaten huis gekraakt nabij het land en er hutjes omheen gebouwd. Het tentendorp heeft zijn naam te danken aan de afkomst van de landwerkers: bijna allemaal komen ze uit Soedan en Eritrea.

Yoro heeft vrienden hier wonen en loopt voorop het gekraakte huis in, een heerlijke etensgeur tegemoet. ‘Dit is Ibrahim, hij werkt als kok in het restaurant.’ De kookruimte, waar slecht aansluitende, ijzeren platen als plafond fungeren, staat vol zakken rijst en vaten water. Een oven zweeft in het midden van de kamer, aan de zijkanten staan tafels en gammele stoelen. Ibrahim vertelt tijdens het koken van zijn Soedanese specialiteit, gekruide en gebakken lever, dat er normaal meer mensen in Hotel Soedan leven. ‘We zijn vaak met vijfhonderd mensen. Nu loopt het oogstseizoen op zijn einde, dus gaan de arbeiders op zoek naar ander werk en zijn we met zo’n tachtig mensen over.’ Bijna dagelijks gaat hij op en neer van het kamp naar de stad om eten te halen of de arbeiders heen en weer te rijden. ‘Elke keer als iemand mee eet, wordt er een kruisje achter zijn naam gezet en betaalt hij een paar euro.’

Met de groei van het aantal Afrikaanse vluchtelingen die per boot de overtocht naar Italië maken, is een nieuwe groep uitgebuite migranten ontstaan. Al jaren werken migranten uit Oost-Europa voor weinig geld op het Italiaanse platteland. Zoals ook in Spanje gebeurt met Marokkaanse en Tunesische seizoenwerkers. De Internationale Organisatie voor Migratie (iom) schat dat er bijna een half miljoen migranten op het Italiaanse platteland werkzaam zijn. De werkomstandigheden en de lage lonen in Italië worden veelal vergeleken met moderne slavernij. ‘Het is heel goedkoop om hen te laten werken. Voor een Italiaan moeten landeigenaren premies betalen, ik heb rechten’, legt een sinaasappelverkoper op de markt in Catania uit. ‘En het aanbod is er. Die Afrikaanse mensen zijn al blij als ze iets verdienen en dus liggen de lonen laag.’

Vijf mannen uit Eritrea en Soedan zitten samen op een paar gammele, plastic stoelen. Naast hen liggen vuilniszakken. Ze vertellen in gebrekkig Italiaans dat ze hier al een aantal maanden wonen; enkelen van hen reizen binnenkort af naar Napels, omdat hier de oogst bijna voltooid is en daar nog werk op het land is. Soms verdienen ze 25 euro per dag, soms veertig euro als ze langer doorwerken. ‘We hebben niet genoeg geld om een huis in de stad te huren, dus slapen we hier. En het is beter om hier wat geld te verdienen dan in de stad te zitten zonder werk.’

Ze willen de tentjes waarin ze slapen eigenlijk niet tonen. ‘Dit is geen goede plek om te slapen, zoiets moet je niet laten zien aan mensen.’ Toch laat de twintigjarige Jamal zijn ‘huisje’ zien, gemaakt van steen en plastic. Terwijl de deur krakend opent, schijnt het binnenkomende licht op vier groezelige matrassen vol dekens en doeken. Op de grond liggen vieze pannen en vuilniszakjes. Er hangen kleren aan touwtjes en spijkers tegen de stenen muren aan. ‘Nu is het ’s avonds niet zo koud in de zomer.’ In de hoek ligt iemand ongestoord te slapen, hij negeert de luid zoemende vliegen. ‘We hebben verder geen last van dieren, gelukkig’, lacht Jamal.

De tussenpersonen, de zogenoemde caporali, vormen een belangrijke spil in het uitbuitingsnetwerk. Zij ronselen de migranten voor de landeigenaren in opvangcentra of op straat, rijden met autobusjes vol migranten van de stad naar het platteland. Op de hoek van kebabzaak Ali Baba, tegenover het Centraal Station van Catania, is vroeg in de ochtend te zien hoe de autobusjes volgeladen worden. De caporali vragen per migrant zo’n vijf euro van het loon, afhankelijk van de dienst die ze leveren. ‘Ze vertellen ook of er die dag werk is of niet. Dat verschilt elke keer weer.’ Bakari is 29 jaar en komt uit Mali. ‘Het zijn niet alleen Italianen, maar juist de Afrikanen zelf die ronselen en geld verdienen als caporali. Dat is een capo nero.’ Later vertelt iemand dat ook kok Ibrahim in Hotel Soedan zo’n capo nero is.

Zeven jaar geleden kwam Bakari naar Italië en hij heeft sindsdien allerlei soorten fruit geteeld. ‘Mandarijnen, meloenen, aardbeien. En natuurlijk sinaasappels.’ Vier jaar lang werkte Bakari in Rosarno, een dorp in de provincie Calabrië, dat bekendstaat om de sinaasappelteelt. ‘Ik werkte van zeven uur ’s ochtends tot vier uur ’s middags voor 25 euro per dag. Het was hard werken, maar je kreeg niks te eten en te drinken. Voor de Afrikanen was er niet eens lunchpauze! De Italianen kregen die wel.’

Er bestaat een rangorde onder de landbouwarbeiders, waarin Italianen bovenaan staan, gevolgd door Oost-Europeanen en Marokkanen. Onderaan bungelen de (onlangs gearriveerde) donkere Afrikanen. Er zijn nauwelijks vrouwen die op het land meewerken. ‘Kijk, nu doe ik heel zwaar werk.’ Trots laat Bakari zijn telefoon zien. Op het bekraste scherm is een foto te zien van een jongen die grote balen stro omhoog houdt. ‘Dit ben ik. We doen het niet machinaal, maar met de hand. Gewond ben ik gelukkig niet, soms heb ik wondjes van het stro dat in mijn armen prikt. Maar ik krijg wel meer betaald nu dan toen ik nog fruit plukte.’

Het fruit en de groente die door de landarbeiders worden geplukt, belanden niet alleen op de lokale markten. Al jaren vormen sinaasappels, citroenen, tomaten en aardappels belangrijke exportproducten, die verkocht worden aan veel Noord-Europese landen. Hoewel er steeds meer concurrentie is van landen als Spanje en Marokko werd volgens het Italiaanse bureau voor statistiek (istat) vorig jaar nog zo’n 3,5 miljoen kilo citrusvruchten naar Nederland geëxporteerd. Dat geldt ook voor vier miljoen kilo aardappelen. Dit fruit en deze groenten komen voornamelijk terecht bij wat kleine fruithandelaren in Nederland, die vaak niet precies weten van welk stuk grond hun goederen vandaan komen. En al helemaal niet wie ze onder aan de keten rapen en plukken. Terwijl sinds 1 juli ook opdrachtgevers – of handelaren in dit geval – in heel Europa verantwoordelijk worden gehouden voor wat er aan het begin van de keten gebeurt. Deze zogenoemde ‘ketenaansprakelijkheid’ houdt in dat zij ook aansprakelijk zijn voor de betaling van het juiste loon aan personeel van de door hen ingeschakelde dienstverleners. En dus ook als er sprake is van onderbetaling of uitbuiting van deze arbeiders.

‘Het was hard werken. Voor de Afrikanen was er niet eens lunchpauze! De Italianen kregen die wel’

De Italiaanse onderzoeksjournalist Antonello Magnano publiceert al een aantal jaar over de uitgebuite migranten. Vorig jaar begon hij het project La Filiera Sporca (letterlijk vertaald: de vieze draad), waarin hij toont welke weg het fruit aflegt voordat het in ons winkelmandje terechtkomt. Hij heeft in kaart gebracht waar de uitbuiting plaatsvindt, wat hier precies wordt geteeld en welke bedrijven dit fruit gebruiken voor hun eindproducten. ‘We willen dat de consumenten op de hoogte zijn en zo zelf de keuze krijgen om “slavernijvrije” producten te kopen.’ Het is volgens hem te simpel om louter de ronselaars en landbouweigenaren als schuldige aan te wijzen. ‘Voor ons is het belangrijk om te tonen welke verantwoordelijkheid de grote multinationals hebben. Die houden deze uitbuiting in stand.’

Rechtenstudent Gianmarco Catalano zegt dat de rol van bedrijven als Coca-Cola en Nestlé niet onderschat moet worden. ‘Voor producten als Fanta gebruiken zij de sinaasappels uit Zuid-Italië. Ze weten heus wel waarom die sinaasappels zo goedkoop zijn, dus zij verdienen er uiteindelijk ook aan.’ Hij vindt dat deze multinationals ‘eigenlijk de grootste vijanden’ van de uitgebuite telers zijn. Ook in de Nederlandse supermarkten zijn de gele flesjes ‘Sicilia’-citroensap, verschillende frisdranken van Coca-Cola en San Pellegrino en zelfs sapjes van Nestlé te vinden. Of de bloedsinaasappels uit Sicilië.

En dan is er uiteraard ook nog de inmenging van diverse criminele organisaties, de maffia. Door de infiltratie van criminelen in het transport van het fruit gaan de prijzen wel drie keer over de kop. Om nog te kunnen blijven concurreren met citrusfruit uit onder meer Spanje en Marokko krijgen de boeren momenteel slechts vijf tot zeven cent per kilo sinaasappels. Waardoor de vraag naar goedkope, Afrikaanse migranten steeds groter wordt.

Aan de landarbeiders worden vouchers uitgedeeld na een dag werk. Op deze manier hoeven de landeigenaren geen contract op te stellen of iemand in dienst te nemen en zijn ze gevrijwaard van verplichtingen voor hun landarbeiders. Alleen al in de eerste drie maanden van 2016 werden zo’n dertig miljoen van deze vouchers uitgedeeld, volgens het onlangs uitgebrachte rapport van La Filiera Sporca, waarin de uitbuiting van de Italiaanse migranten in kaart wordt gebracht. Hierin wordt ook de limbo beschreven waarin veel pas aangekomen migranten zitten. ‘De meesten mogen niet werken volgens een vast contract, want ze hebben officieel de status van vluchteling. Dus wie geld wil verdienen, wordt gedwongen om zwart te werken en onder slechte omstandigheden.’

In de overvolle Italiaanse opvangcentra is, anders dan in de Nederlandse, geen zakgeld en vaak weinig eten beschikbaar voor de migranten. Beheerders van de centra doen handjeklap met politici en maffialeden, zoals te zien is in het monsterproces Mafia Capitale, waardoor het geld vaak niet terechtkomt bij degene voor wie het bedoeld is. De migranten willen maar al te graag wat geld verdienen.

‘De jongeren worden in opvangcentra geronseld om te werken, maar niemand beschermt ze.’ In de zinderende middaghitte staat rechtenstudent Gianmarco Catalano voor Cara di Mineo, dat met vierduizend inwoners het grootste opvangcentrum van Italië is. Hij is lid van Borderline Sicilia, een organisatie die de leefsituatie van migranten op Sicilië monitort. ‘Het is hier geen gevangenis; de vluchtelingen mogen in en uit lopen wanneer ze willen. Vaak gaan ze in de ochtendschemer weg en wachten bij de rotondes op de capolari die ze naar het land brengen om te werken.’ Het opvangcentrum Cara di Mineo, bestaande uit rijen oranje huizen met daaromheen hoge hekken van prikkeldraad, ligt in een glooiend landschap op een uurtje rijden van de stad Catania. Het afgelegen kamp voelt desolaat aan. ‘Die jongens fietsen zelf naar de sinaasappelvelden hier verderop.’ Catalano wijst naar een paar jongens op gammele fietsen. ‘Dan hoeven ze de caporali minder te betalen.’

Volgens onderzoeksjournaliste Sara Farolfi, die voor La Filiera Sporca onderzoek deed naar de uitbuiting, weten de beheerders en werknemers in opvangcentrum Cara di Mineo donders goed wat er in hun achtertuin gebeurt. ‘Ze zijn officieel onderdeel van de Italiaanse overheid en weten precies waar hun bewoners ’s ochtends vroeg naartoe gaan en ’s avonds laat pas van terugkeren. Maar ze openen zelf de deuren voor ze.’

Voor de poort van Cara di Mineo begroet Catalano Innocente, een jongen die vaker informatie over de situatie op het platteland en vanuit het opvangcentrum doorspeelt naar Catalano. Maar de jongen wil er niet meer over praten. ‘Hij wordt bedreigd sinds hij met ons praat en denkt dat de mensen in het centrum hem tegenwerken bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning’, legt Catalano uit.

Het bestaan van deze moderne slavernij is inmiddels een publiek geheim en niet altijd ondergaan de uitgebuite migranten stilletjes hun lot. Eens in de zoveel tijd halen de arbeiders in deze tendopoli, zoals de tentenkampen als Hotel Soedan worden genoemd, het Italiaanse voorpaginanieuws. In 2010 braken er grote rellen uit in Rosarno na een ruzie tussen twee jaloerse mannen om een vrouw. De migranten grepen de schermutseling aan om tegen hun inhumane woon- en werkomstandigheden in opstand te komen. Ook heerst er in veel boerengemeenschappen een groot wantrouwen van de lokale bevolking tegen de Afrikaanse migranten, met racisme als gevolg. Honderden auto’s en huizen werden vernield uit protest, de politie drukte de opstand met geweld de kop in.

Het bestaan van deze slavernij is een publiek geheim en niet altijd ondergaan de uitgebuite migranten stilletjes hun lot

In mei dit jaar schoot een politieagent een 26-jarige Malinese jongen dood in een enorm tentenkamp, eveneens in Rosarno. De jongen zocht ruzie met andere landarbeiders in een nabijgelegen drinkgelegenheid, waarna hij een mes trok. De agent die erbij werd geroepen, schoot de jongen vervolgens in zijn maag. Na gewelddadige protesten gaf de burgemeester van Rosarno het bevel om het tentenkamp te ontmantelen. Dit kamp werd bewoond door zo’n vijfhonderd arbeiders en werd zelfs gebouwd met hulp van de lokale protezione civile.

Onderzoeksjournaliste Sara Farfoli vertelt dat de tentenkampen zijn gebouwd door de overheid als noodoplossing, maar dat die ze verder links laat liggen. ‘Pas als er schermutselingen uitbreken intervenieert de overheid. Soms zegt ze dat ze de tentenkampen zal verwijderen, maar uiteindelijk gebeurt dit nooit. De regering houdt de ogen dicht voor wat er op het land gebeurt. Er is geen échte wil om er iets aan te doen.’ Een enkele keer worden er controles gehouden bij landeigenaren door de douane of politie, als ze er echt niet omheen kunnen of de situatie heel ernstig is. ‘Meestal wordt er niks met de aangiftes gedaan, maar een enkele keer worden landeigenaren of ondernemers wel vervolgd.’

Volgens het Openbaar Ministerie in de provincie van Catania zijn er de laatste jaren minder gerechtelijke onderzoeken geweest naar uitbuiting op het platteland, hoewel het probleem steeds groter wordt. Zo werd er onlangs een politie-inval gedaan in de stad Vittoria, waar Oost-Europese en Afrikaanse arbeiders onder erbarmelijke omstandigheden werden vastgehouden en zelfs door de landeigenaar werden opgesloten in de achterbak van grote stationwagens. Hij zal zijn bedrijf moeten opdoeken en is beboet met hoge bedragen.

De landeigenaren en ondernemers wijzen op hun beurt echter naar de regering, die ze verantwoordelijk houden voor de ontstane situatie. ‘Ze zeggen dat de regering amper werkvergunningen verstrekt en dat zij dus wel gedwongen zijn om de landarbeiders zwart te laten werken. Want het aanbod is er’, aldus Sara Farfoli. Hoewel dit nogal krom is, beaamt ze dat het verstrekken van werkvergunningen een oplossing zou kunnen zijn. ‘Er bestaan tijdelijke werkvergunningen voor migranten, voor bijvoorbeeld zes maanden. Maar die worden veel te weinig uitgedeeld door de regering, omdat ze bang is dat de migranten dan in Italië blijven.’

Maar zolang er een officieus gedoogbeleid in stand wordt gehouden door alle partijen is het moeilijk om uitbuiting volledig tegen te gaan. Ondanks de pogingen op Europees niveau, met een nieuwe wet als de onlangs aangenomen ketenaansprakelijkheidswet, om ook de grotere fruithandelaars en multinationals op hun verantwoordelijkheid te wijzen.

Inmiddels heeft het project La Filiera Sporca dankzij vele publicaties en onderzoeken het afgelopen jaar in Italië meer bewustzijn weten te creëren. In Italië heeft supermarktketen Coop, die ook in Nederland vestigingen heeft, gehoor gegeven aan de oproep van journalist Antonello Magnano om ‘verkeerd fruit’ uit te bannen. Binnenkort buigt de Italiaanse senaat zich over een aanpassing van de anti-maffiawet, waardoor zowel de tussenpersonen als de bedrijven die het fruit opkopen vervolgd kunnen worden.

In de Via Crispi in Catania staan zo’n twintig jongens te wachten op de enige douche die het kleine opvangcentrum heeft. Slapen kan er sowieso niet; dat doen de jongens in een gekraakt pand in de stad. De dertigjarige Modou uit Senegal is hier sinds een paar maanden. ‘Aanvankelijk wilde ik niet op het land werken. Maar ik denk erover om het na de zomer toch te doen. Er is hier geen werk, ik heb geen huis. Ik moet toch geld verdienen.’ Een vriend van hem werkt in de buurt van Vittoria. ‘Ik ga waarschijnlijk naar hem toe als ik hem kan bereiken. Hij slaapt daar ergens in een tentenkamp en er zijn geen bussen. Hij mag geen telefoontje.’

Een paar weken later is Modou niet meer in Catania, zijn vrienden weten niet precies waar hij naartoe is getrokken. Na een paar dagen belt Modou. ‘Ik zit in Milaan, bij een vriend. Ga ik nog werken op het platteland? Nee, dat is niets voor mij.’


Dit onderzoeksproject is tot stand gekomen in samenwerking met Reporter Radio.

Uitzending vindt plaats op zondag 28 augustus op Radio 1 om 19.00

Beeld: (1) ‘Hotel Soedan’ met huisjes die de migranten zelf hebben gemaakt; (2) de twintigjarige Jamal bij zijn onderkomen